direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuwendijk 133 Someren
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02023015-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:

het bestemmingsplan 'Nieuwendijk 133 Someren' van de gemeente Someren.

1.2 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02023015-VS01 met bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 Verbeelding:

de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.

1.4 Aan huis verbonden beroep:

het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs-)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.5 Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waardoor vanwege de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding als het een vlak betreft.

1.7 Aardkundige waarden:

waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en -samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

1.8 Abiotische waarden:

geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

1.9 Agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 Agrarisch gebruik/doeleinden:

het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.

1.11 Arbeidsmigrant:

persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven.

1.12 Archeologisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior-archeoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.13 Archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 9.6, Erfgoedwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.14 Archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.15 Architectonische waarden:

de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.

1.16 Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 Bebouwingscluster:

vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.

1.18 Bebouwingsconcentratie:

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.19 Bebouwingslint:

min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand stedelijk gebied.

1.20 Bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.

1.21 Bed and breakfast:

het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.22 Beeldkwaliteit:

het samenstel van de beoordeling van:

  • a. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  • b. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  • c. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  • d. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  • e. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  • f. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  • g. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  • h. abiotische omgeving, patronen en structuren.

1.23 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2022

het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2022 dat op 3 november 2022 door de raad is vastgesteld of diens rechtsopvolger en zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

1.24 Besluit omgevingsrecht (Bor):

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.25 Bestaande bebouwing:

bebouwing zoals die rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Hieronder valt ook de bebouwing waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.

1.26 Bestaand gebruik:

gebruik zoals dat rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Hieronder valt ook het gebruik waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.

1.27 Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.28 Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.29 Bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4, Wabo.

1.30 Bewoning:

het verblijven in of het gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf.

1.31 Bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.32 Bodemingreep (diepte, oppervlakte):

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.

1.33 Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, en ook het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.34 Bouwen, ondergronds:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.35 Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.36 Bouwperceel:

een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.37 Bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.38 Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waardoor, vanwege dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.39 Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.40 Cultuurhistorische waarde:

waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.41 Dagbesteding:

voorziening waar aan ouderen, mensen met een handicap, mensen met psychiatrische problemen of in het kader van een re-integratietraject een zinvolle invulling van de dag wordt geboden, zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.42 Dagrecreatie:

het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daarmee een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.43 Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.44 Differentiatievlak:

een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming afwijkende functies en/ of maatvoeringen zijn toegestaan.

1.45 Dove gevel:

een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A). Bij uitzondering mag een dove gevel te openen delen bevatten, mits die niet direct grenzen aan geluidgevoelige ruimten.

1.46 Erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.47 Erfbeplanting:

visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

1.48 Erotische dienstverlening:

elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.49 Escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.50 Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 Gebruiken:

gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.52 Groenvoorzieningen:

allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie, maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.53 grondgebonden veehouderij:

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie, waarbij door die veehouderij wordt voldaan aan één van de volgende criteria:

  • a. de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/hectare, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 km1 van de bedrijfslocatie; en/of
  • b. tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km1 van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet; en/of
  • c. tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km1 van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet; en/of
  • d. indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak voor natuurbeheer.

1.54 grootschalige ontwikkeling:

ontwikkeling waarbij, volgens een economisch effectenonderzoek, de som van het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen meer dan 150.000 bedraagt.

1.55 Hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.56 Horeca(-bedrijf):

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse met uitzondering van discotheken.

1.57 Huishouden:

één of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op duurzaam samen zijn.

1.58 Huiskavel:

kavel grenzend aan het bouwperceel van een agrarisch bedrijf.

1.59 Huisvesting tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.60 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.

1.61 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.

1.62 Hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsingsinstrumentarium:

hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van de keur van Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.

1.63 Hydrologische waarden:

waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie in relatie tot een of meer van de volgende omstandigheden:

  • a. eveneens aanwezige aardkundige waarden;
  • b. eveneens aanwezige waterafhankelijke natuurwaarden;
  • c. eveneens aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van waterafhankelijke natuurwaarden.

Daarbij behoren ook kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil, kwelsituatie) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild).

1.64 Infiltratie:

het indringen van water in de bodem.

1.65 Infiltratievoorziening:

een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.66 Interim omgevingsverordening:

de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, vastgesteld d.d. 25 oktober 2019, of diens rechtsopvolger.

1.67 Kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.68 Kamperen:

het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.

1.69 Kwaliteitsverbetering:

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

1.70 Landschappelijk inpassingsplan:

een visueel inrichtingsplan van een perceel ten behoeve van het op verantwoorde wijze inpassen van gebouwen en andere voorzieningen bestaande uit een ontwerptekening van dat perceel met daarin opgenomen de ligging, soorten en hoeveelheden van landschappelijke elementen.

1.71 Landschapswaarden:

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.72 Landschapselement:

een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.

1.73 Maaiveld:

de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.

1.74 Maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorziening.

1.75 Milieuhygiëne:

het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.

1.76 Natuurwaarden:

de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.77 Nevenactiviteit/nevenfunctie:

ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

1.78 Nieuwvestiging:

vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel.

1.79 Nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.80 Omgevingsvergunning:

toestemming als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 2.2, Wabo.

1.81 Omschakeling:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.

1.82 Ondergeschikt bouwdeel:

bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlak, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.

1.83 Ondergeschikte functie:

een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.

1.84 Onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.85 Ondersteunende detailhandel:

detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.86 Ondersteunende functie:

functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.87 Open gebied:

een ruimtelijk begrensd gebied met landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid.

1.88 Openbare weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en ook de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.89 Openheid:

het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting.

1.90 Oppervlaktewaterlichaam:

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en ook de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen op grond van de Waterwet, drogere oevergebieden, en ook flora en fauna.

1.91 Overkapping:

een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.92 Peil:
  • a. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.93 Perceel:

zie bouwperceel.

1.94 Piekberging (hemelwater):

een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.

1.95 Productiegerichte paardenhouderij:

een vorm van een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Ook paardenmelkerijen vallen hieronder.

1.96 Recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.

1.97 Referentiesituatie:

de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.

1.98 Ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.99 Ruimtelijke ontwikkeling:

bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.

1.100 Stacaravan:

een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de Wegenverkeerswet niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.

1.101 Stalderingsgebied:

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.

1.102 Statische opslag:

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.103 Structurele voorziening voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

woningen/wooneenheden, hotels, pensions, logiesgebouwen of andere gebouwen, als zodanig bestemd en ook geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers waarbij zelfstandige bewoning is uitgesloten.

1.104 Teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of -bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:

  • a. (teelt)ondersteunende kas: een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
  • b. hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m¹ en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen.
  • c. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m¹, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.
  • d. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen of containervelden: permanente teeltondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m¹, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
    • 1. containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
    • 2. containervelden als omkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
  • e. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m¹, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
  • f. overige teeltondersteunende voorzieningen of boomteelthekken: een permanente teeltondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m¹, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.

1.105 Terras:

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

1.106 Tuin:

een beplante, veelal afgesloten ruimte, grenzend aan een hoofdgebouw dat in verschillende vormen voorkomt, zoals siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen. Verhardingen zijn niet toegestaan.

1.107 Verblijfsruimte:

een verblijfsruimte is een ruimte in een gebouw waarin de mensen verblijven volgens de gebruiksfunctie.

1.108 Verhard oppervlak:

de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.109 Volière:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestemd voor het houden van dieren.

1.110 Vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:

vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.

1.111 Voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • a. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, als die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

1.112 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.113 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. En ook voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.114 Wonen:

het verblijven van een huishouden in een (bedrijfs-)woning, daaronder ook begrepen een plattelandswoning. En waar tevens activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.115 Wonen plus:

het door een van de bewoners aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit met maximaal milieucategorie 2 zoals bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden en waarbij thuis meer dan de regulier toegestane oppervlakte bijgebouwen van 100 m² tot 150 m² wordt gebruikt voor stalling en opslag ten behoeve van de bedrijfsvoeringen.

1.116 Woning/wooneenheid:

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.117 Woningsplitsing:

het opdelen van een bestemde woning in twee of meer zelfstandige woningen of wooneenheden.

1.118 Woonunit:

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

1.119 Zelfstandige bewoning:

bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de as van de weg:

tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 De afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.3 Het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De breedte van een bestemmingsvlak:

tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimumafstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 De breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimumafstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.7 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.

2.10 De lengte c.q. breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.11 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 Het peil:

het peil wordt als volgt gemeten:

  • a. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
  • b. Behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden;
  • c. Extensief recreatief medegebruik;
  • d. Landschapselementen, groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing;
  • e. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie.

3.2 Bouwregels

Op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven bestemming. De hoogte mag maximaal 1 m¹ zijn. Niet toegestaan zijn overkappingen, permanente teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo's, mestopslagsilo's en vergelijkbare voorzieningen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het plaatsen van zeecontainers;
  • d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  • e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  • f. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  • g. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • h. het gebruik van gronden en/of opstallen voor bewoning;
  • i. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo's of mestopslagsilo's;
  • j. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • k. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;

tenzij de regels van dit bestemmingsplan expliciet bepalen dat bovenstaande gebruik wel is toegestaan of een vergunning is verleend in afwijking op bovenstaande.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verwijderen van landschapselementen;
  • d. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden.

3.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 is niet vereist voor:

  • a. werken en/of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn, danwel op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning.

3.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 3.4.1 onder sub a tot en met sub d genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden:

  • a. verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming en eventuele dubbelbestemmingen zijn toegekend;
  • b. het uitvoeren ervan noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden verkleind, zoals omschreven in:
    • 1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    • 2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
    • 3. de specifieke landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in de bijlagen.

3.4.4 Toelaatbaarheid van verhardingen

De in artikel 3.4.1 sub e genoemde omgevingsvergunning voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden, kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden:

  • a. verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming en eventuele dubbelbestemmingen zijn toegekend;
  • b. het uitvoeren ervan noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden verkleind;
  • c. hydrologisch neutraal worden uitgevoerd op basis van het principe 'hydrologisch neutraal ontwikkelen', zoals opgenomen in artikel 9.1;
  • d. niet leiden tot een oneigenlijke vergroting van enig aangrenzend bouwvlak;
  • e. niet resulteren in oppervlakteverharding(en):
    • 1. voor veepaden groter dan 400 m2, welke uitsluitend zijn toegestaan op agrarische huiskavels;
    • 2. voor overige verhardingen groter dan 200 m2;
  • f. niet leiden tot meerdere afzonderlijk vergunde verhardingen per aaneengesloten agrarisch perceel.

3.5 Wijzigingsbevoegdheden

3.5.1 Wijziging van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer voor een veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer' voor het oprichten van voerplaten, sleufsilo's of andere voorzieningen voor de opslag van ruwvoer bij een veehouderij. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de voorzieningen zijn ten behoeve van de aangrenzende grondgebonden veehouderij;
  • b. het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  • c. de bedoelde voorziening is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. de ruimte is binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aantoonbaar niet aanwezig;
  • e. de voorzieningen moeten direct aansluiten aan het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' behorende bij de grondgebonden veehouderij waarvoor de voorzieningen worden gerealiseerd;
  • f. de oppervlakte van de voorzieningen, niet zijnde gebouwen, bedraagt maximaal 5.000 m2;
  • g. de oppervlakte van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' na realisatie bedraagt niet meer dan 2,0 hectare;
  • h. de voorzieningen mogen alleen gebruikt worden voor de opslag van ruwvoer;
  • i. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 2,00 m1;
  • j. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  • k. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  • l. minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer' wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing conform de bepalingen uit artikel 9.2.

3.5.2 Wijziging van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen'

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' toekennen voor het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen anders dan kassen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het differentiatievlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' sluit direct aan op een bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve waarvan de teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd;
  • b. de oppervlakte van het differentiatievlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' is maximaal 4,0 hectare;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b, bedraagt binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' de oppervlakte van het differentiatievlak met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' maximaal 3,0 hectare;
  • d. de permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn ook op langere termijn noodzakelijk uit een oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;
  • e. wanneer permanente voorzieningen resulteren in een aaneengesloten afwaterend oppervlak, dienen deze te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft;
  • f. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en/of cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • g. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van het 'Natuur Netwerk Brabant';
  • h. minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing conform de bepalingen uit artikel 9.2.

3.5.3 Wijziging van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping'

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' toekennen voor het realiseren of uitbreiden van een minicamping. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;
  • b. per minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans en trekkershutten, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf', 'Recreatie' of 'Wonen';
  • c. parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende enkelbestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', 'Bedrijf', 'Recreatie' of 'Wonen';
  • d. de afstand tot de as van de weg dient ten minste 20 m1 te zijn;
  • e. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m1 te zijn;
  • f. de afstand tot de bestemmingsgrens dient ten minste 5,00 m1 te zijn;
  • g. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • h. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

3.5.4 Wijziging van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Natuur' en/of 'Water'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' wijzigen in de bestemming 'Natuur' of 'Water' voor de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. aan de ontwikkeling van nieuwe natuur en/of landschapselementen ligt een, door een deskundige opgesteld, en door het bevoegd gezag akkoord bevonden natuurontwikkelingsplan ten grondslag;
  • b. er mag geen afbreuk worden gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische (bedrijfs)belangen;
  • c. de ontwikkeling mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor de waterhuishouding en/of waterkwaliteit. Het bevoegd gezag wint voorafgaand aan de besluitvorming hiervoor advies in bij het betrokken waterschap.

3.5.5 Wijziging van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'

Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' toevoegen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing. Hierbij geldt de voorwaarde dat de inpassing direct aansluit bij het bestemmingsvlak waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen volgens de bepalingen in artikel 4.4.2;
  • c. (on)verharde paden, wegen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. tuinen en erven;
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • h. landschapselementen, groenvoorzieningen, erfbeplanting en landschappelijke inpassing, hieronder tevens begrepen tuinen en erven;
  • i. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', zijn de gronden ook bestemd voor het aanbrengen en in standhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen. Perceelsgedeelten met deze functieaanduiding worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de voor 'Wonen' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming.
  • b. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
  • c. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd volgens de bepalingen uit artikel 9.2.

4.2.2 Hoofdbebouwing

Ten aanzien van de hoofdbebouwing gelden de volgende bouwregels:

  • a. de woning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a mag ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum inhoud woning: 900 m3' de woning een inhoud hebben zoals aangeduid op de verbeelding;
  • c. indien de inhoud van een bestaande woning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of meer mag bedragen, geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
  • d. bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  • e. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
  • f. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
  • g. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • h. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  • i. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;

4.2.3 Bijgebouwen

Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bouwregels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning is maximaal 100 m²;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' de maximale oppervlakte zoals aangeduid op de verbeelding toegestaan;
  • c. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹;
  • d. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
  • e. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • f. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
  • g. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m¹;
  • h. in afwijking van het bepaalde in sub f geldt de bestaande afstand van een vergund of op grond van overgangsrecht toegelaten bijgebouw tot de woning als maximaal toelaatbaar indien deze afstand groter is;
  • i. bij volledige sloop en herbouw van een bijgebouw geldt 20 m¹ als maximale afstand tussen het bijgebouw en de woning, ongeacht de (afwijkende) situering van de te slopen bebouwing als bedoeld in sub j;
  • j. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
  • k. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹.

4.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:

  • a. Per woning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    • 1. oppervlakte niet meer dan 20 m²;
    • 2. bouwhoogte niet meer dan 3 m¹;
    • 3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
    • 4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m¹;
    • 5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m¹;
    • 6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m¹;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder sub a, sub b en sub c mag de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 2,5 m¹ bedragen en moet de afstand tot de bestemmingsgrens van deze bouwwerken ten minste 5 m¹ bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijken ten behoeve van inhoud woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2a en artikel 4.2.2b voor het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane inhoud van een woning tot maximaal 900 m³. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:

  • a. per m³ uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m² zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2022. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of op grond van overgangsrecht te zijn toegelaten;
    Type landschap   aantal m2 te slopen bebouwing om 1 m³ extra bebouwing mogelijk te maken  
    Bebouwingsconcentraties   1 2/3  
  • b. de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
  • c. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd volgens de bepalingen uit artikel 9.2.

4.3.2 Afwijken ten behoeve van oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3a en artikel 4.2.3b voor het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 350 m². Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:

  • a. per m² uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m² zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2022' De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of op grond van overgangsrecht te zijn toegelaten;
    Type landschap   aantal m2 te slopen bebouwing om 1 m³ extra bebouwing mogelijk te maken  
    Bebouwingsconcentraties   2  
  • b. de oppervlakte te slopen bebouwing op de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
  • c. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd volgens de bepalingen uit artikel 9.2.

4.3.3 Afwijken ten behoeve van herbouw woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor de herbouw van een woning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m¹ van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m¹ uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  • b. de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande woning;
  • c. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • f. de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd volgens de bepalingen uit artikel 9.2.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. het plaatsen van zeecontainers;
  • c. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  • d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van stort of lozing;
  • e. het gebruik van gronden voor doeleinden van buitenopslag die een zichtbaar negatieve invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit;
  • f. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.2;
    • 2. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen plus' bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.7.1;
  • g. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • h. het gebruik van opstallen voor het huisvesten van arbeidsmigranten;
  • i. het gebruik van opstallen, behoudens woningen, alsmede het gebruik van vrijstaande en/of aangebouwde bijgebouwen, niet vergund middels een omgevingsvergunning als zijnde een (onderdeel van de) woning, voor bewoning;
  • j. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo's of mestopslagsilo's;
  • k. het gebruik van gronden voor tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • l. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;

tenzij de regels en/of verbeelding bij deze bestemming middels een specifieke gebruiksregel en/of aanduidingsvlak expliciet bepalen dat het gebruik wel is toegestaan.

4.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
  • b. de beroepsactiviteit mag in de woning en/of in een bijgebouw bij de woning worden uitgeoefend;
  • c. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen bij de woning, tot een maximum van 150 m2;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • f. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 9.4;
  • g. detailhandel is niet toegestaan;
  • h. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.

4.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het bestemmingsplan Nieuwendijk 133, Someren conform de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

4.4.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het bestemmingsplan Nieuwendijk 133, Someren conform de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan mits er voldoende infiltratievoorzieningen aanwezig zijn zodat ten minste de eerste 30 mm regen kan worden vastgehouden en verwerkt.

4.4.5 Voorwaardelijke verplichting sloop en resttitel

Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de nieuw te bouwen woning conform de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan mits bij de Ontwikkelmaatschappij Ruimte-voor-Ruimte een gedeeltelijke maatwerktitel is aangeschaft waarmee, gezamenlijk met de sanering van de rood en geel aangegeven bebouwing en verharding uit Bijlage 3, wordt voldaan aan artikel 7 onderdeel b. van de Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit 2023 Noord-Brabant.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Minicamping als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub g voor het toestaan van een minicamping als ondergeschikte nevenfunctie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;
  • b. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m2 bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 9.4;
  • d. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  • e. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • f. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  • g. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • h. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 33.2.

4.5.2 Groepsaccommodatie als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub g voor het als ondergeschikte nevenfunctie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de capaciteit is maximaal 20 personen;
  • b. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 9.4;
  • c. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  • d. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

4.5.3 Bed and breakfast als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub g voor het als nevenfunctie exploiteren van een bed and breakfast door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande (of vergunbare) bebouwing. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de bed and breakfast activiteiten;
  • c. de maximale overnachtingscapaciteit van een bed and breakfast is 10 personen;
  • d. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 9.4;
  • e. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

4.5.4 Afwijken voor routegebonden horeca als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub g voor het als ondergeschikte nevenfunctie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 9.4;
  • d. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  • e. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

4.5.5 Verhuur fietsen/rijtuigen als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub g voor het als ondergeschikte nevenfunctie verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen ten behoeve van recreatief gebruik door de bewoner(s). Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de ondergeschikte verhuuractiviteiten;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 9.4;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

4.5.6 Dagrecreatie als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub g voor het als ondergeschikte nevenfunctie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 9.4;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

4.5.7 Zorgfunctie als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub f voor het verlenen van zorg en de huisvesting van zorgbehoevenden door de hoofdbewoner(s) van de woning als ondergeschikte nevenfunctie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;
  • b. het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden voor de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;
  • c. er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;
  • d. er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;
  • e. de activiteiten leiden niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;
  • f. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en/of bedrijven;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

4.5.8 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub f voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte nevenfunctie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de activiteiten leiden niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;
  • c. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

4.5.9 Afwijken voor het huisvesten van arbeidsmigranten in een woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1 sub h voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een woning. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  • a. het is toegestaan om een woning te gebruiken voor bewoning door maximaal 4 personen;
  • b. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsplan aangetoond worden waarbij per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats gerealiseerd dient te worden;
  • c. de woning voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;
  • d. in een straat mogen maximaal 20% van de totaal aantal woningen gebruikt worden voor bewoning, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelgrenzen bepalend zijn;
  • e. er dient een nachtregister bijgehouden te worden;
  • f. in afwijking op sub a is het mogelijk om tot een maximum van 20 personen bewoning te laten plaatsvinden, mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein en dat bewoning niet tot overlast leidt in de omgeving;
  • g. de woning (met meer dan 4 arbeidsmigranten) voldoet aan de SNF-normering en dit dient aangetoond te worden;
  • h. er dient in het kader van de brandveiligheid voldaan te worden aan de (aanvullende) eisen bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur conform het Bouwbesluit, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning;
  • i. vanaf 11 personen dient minimaal 250 meter aangehouden te worden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;
  • j. vanaf 11 personen dient het perceel landschappelijk ingepast te worden;
  • k. vanaf 11 personen dient het beheer in een overeenkomst vastgelegd te worden.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden landschappelijke inpassing te verwijderen, waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening of bestemmingsplanherziening verplicht is gesteld.

4.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.6.1 is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken of werkzaamheden die al in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

4.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, als:

  • a. geen afbreuk doen aan de waarden en kwaliteiten van de gronden, zoals omschreven in:
    • 1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    • 2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
    • 3. de specifieke landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in de bijlagen;
  • b. hydrologisch neutraal worden uitgevoerd, conform artikel 9.1, voor wat betreft:
    • 1. het oppervlaktewater;
    • 2. het grondwater;
    • 3. de impact op de waterkwaliteit;

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven volgens het bepaalde in artikel 9, tweede lid, Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

6.2 Bestaande maten en hoeveelheden
  • a. Indien afstanden tot de bestemmingsgrens en bouw- en of goothoogten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of op grond van de Wabo op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in Hoofdstuk 2 en/of Hoofdstuk 3 van deze regels bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van (her-)bouw van gebouwen is het bepaalde onder sub a alleen van toepassing als de (her-)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

6.3 Ondergronds bouwen

6.3.1 Algemeen

Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (tot maximaal 3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs-)woning en de verder binnen bouwvlakken toegestane bebouwing met uitzondering van dierenverblijven en andere gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.

6.3.2 Afwijken voor het ondergronds bouwen buiten de gevelgrenzen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing buiten de gevelgrenzen van de bovengrondse bebouwing. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van maximaal één ondergrondse bouwlaag, tot maximaal 3,50 m1 onder peil;
  • b. het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt voor de huisvesting van de veestapel;
  • c. de totale oppervlakte van ondergrondse bebouwing binnen een bouwvlak mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m2. Deze maximale maat geldt niet voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • d. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m1 te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat, dan is deze afstand bepalend;
  • e. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2;
  • g. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.

6.4 Het bouwen van bouwwerken voor geleiding van bomen

Voor het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de constructies mogen uitsluitend binnen een bouwperceel worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van de constructie mag niet meer bedragen dan 5,00 m1;
  • c. de constructie voor het (ge)leiden van bomen mag op niet minder dan 0,50 m1 uit de bouwperceelgrens worden gebouwd;
  • d. de bomen moeten ten allen tijde vanaf het eigen bouwperceel gesnoeid kunnen worden;
  • e. er mag geen sprake zijn van overhangende takken over de bouwperceelgrens.

6.5 Nadere eisen bij bouwactiviteiten
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen en de vormgeving van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op een bouwperceel.
  • b. De onder sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor de bescherming en waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig danwel landschappelijke beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing van de bebouwing in de omgeving;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Overige zone - stalderingsgebied

7.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.

7.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.1.3 Het bouwen van dierenverblijven voor hokdieren
  • a. Toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw en/of bouwwerk als dierenverblijf voor hokdieren is verboden;
  • b. In afwijking van het bepaalde in sub a is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor hokdieren ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' toegestaan als bewijs is overlegd dat:
    • 1. binnen het stalderingsgebied, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
    • 2. de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
      • ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
      • ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
    • 3. voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.
  • c. Onder de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren, als bedoeld in sub a wordt verstaan de oppervlakte van het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren op grond van een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wabo, of een omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wabo of een melding, bedoeld in artikel 1.10, Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • d. Het te saneren dierenverblijf als bedoeld in sub b voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het betreft een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf;
    • 2. het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren;
  • e. In afwijking van het bepaalde onder sub d onder 2) geldt voor veehouderijen die gebruik maken de 'Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij', zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat alleen de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren dat nodig is om het aantal dieren te huisvesten overeenkomstig de gedane mededeling, meetelt als inbreng voor een te saneren dierenverblijf;
  • f. Het bewijs dat aan de voorwaarden van sub b is voldaan, wordt uitgegeven door of namens het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.

7.2 Bebouwingsconcentratie

De gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' zijn naast de bestemmingen die hieraan in dit plan zijn toegekend ook aangewezen als zoekgebied voor ruimte voor ruimtewoningen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Evenementen

Het bevoegd gezag kan in afwijking van de gebruiksregels elders in dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik ten behoeve van het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het buitengebied met dien verstande dat:

  • a. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten, waaronder begrepen ten minste de aspecten geur, geluid en veiligheid;
  • c. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • d. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

8.2 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan in afwijking van de bouwregels elders in dit plan een omgevingsvergunning verlenen voor een andere maatvoering dan de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale bouwmaten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en/of bebouwingspercentages tot maximaal 10% van die maten en/of percentages, met dien verstande dat:

  • a. deze regeling niet geldt voor veehouderijen;
  • b. de afwijking vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing noodzakelijk is;
  • c. de afwijking alleen mag worden toegepast als elders in deze regels geen andere regels voor afwijking van deze maten zijn opgenomen;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd volgens de bepalingen uit artikel 9.2.

8.3 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de minimaal vereiste afstand tot de bestemmingsgrens, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning, bijgebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  • b. er moet worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
  • c. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  • d. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  • e. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

8.4 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de (as van de) weg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor het bouwen op een kleinere afstand tot de (as van de) weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting is aangetoond;
  • b. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • c. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  • d. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  • e. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bouw- of bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m1 te worden aangehouden.

8.5 Afwijken voor het bouwen op grotere afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de maximale afstand van 20 meter tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bijgebouwen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  • b. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  • c. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  • d. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

8.6 Afwijken voor een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het bouwen van terreinafscheidingen met een grotere bouwhoogte. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 2,50 m1;
  • b. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • c. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies en de binnen de bestemming aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

8.7 Afwijken voor het oprichten van buitenrijbanen voor paarden buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er is maximaal één buitenrijbaan toegestaan, direct aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen' of daarmee gelijk te stellen bestemming waar een (bedrijfs-)woning en gebouwen opgericht mogen worden en/of aanwezig mogen zijn;
  • b. de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
  • c. de afstand van de buitenrijbak tot enige (bedrijfs-)woning van derden bedraagt minimaal 50 m1;
  • d. de oppervlakte van de buitenrijbaan bedraagt maximaal 1.200 m2;
  • e. de bouwhoogte van de afscheiding van de rijbak bedraagt maximaal 1,50 m1;
  • f. per buitenrijbak zijn maximaal 4 lichtmasten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6,00 m1;
    • 2. binnen een afstand van 100 m1 van gronden met de bestemming 'Natuur', 'Bos' en/of de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' zijn geen lichtmasten toegestaan.
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

8.8 Afwijken voor het bouwen van schuilgelegenheden voor dieren buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die uitsluitend hobbymatig wordt gebruikt. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. een schuilgelegenheid is uitsluitend toegestaan binnen een bebouwingsconcentratie;
  • b. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de aangrenzende bestemming 'Wonen' of andere daarmee gelijk te stellen bestemming kan worden opgericht of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid in gebruik kan worden genomen;
  • c. de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van of in gebruik genomen door een agrarisch bedrijf;
  • d. het agrarisch perceel waar de schuilgelegenheid wordt opgericht heeft een minimale oppervlakte van 2.500 m2;
  • e. per aaneengesloten agrarisch perceel is maximaal één schuilgelegenheid toegestaan;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2,00 m1 en ten hoogste 10 m1 van de bestemmingsgrenzen;
  • g. de schuilgelegenheid moet aan minimaal één zijde open zijn;
  • h. de maximaal toegestane goothoogte bedraagt 2,50 m1;
  • i. de maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 3,00 m1;
  • j. de maximaal toegestane oppervlakte bedraagt 25 m2;
  • k. de dakhelling bedraagt minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;
  • l. binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
  • m. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies en de binnen de bestemming aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;
  • n. de schuilgelegenheid wordt passend in het landschap ingepast, waarbij voldaan moet worden aan het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
  • o. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 9.2.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  • b. Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt.
  • c. Uitgangspunt voor 'omgaan met afstromend hemelwater' is de voorkeursvolgorde: hergebruik - vasthouden - bergen - afvoeren.
  • d. Als het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden resulteren in een toename aan verhard oppervlak met meer dan 2.000 m², vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen volgens de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint in die gevallen advies in van het betrokken waterschap.

9.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit

9.2.1 Algemeen
  • a. Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een landschappelijke inpassing en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
    • 2. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
    • 3. de landschappelijke inpassing moet in een redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling.
  • b. Alle ontwikkelingen die op basis van de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Someren als categorie 2 of 3 ontwikkeling zijn aan te merken, moeten vergezeld gaan van een eigen landschappelijk inpassingsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2022.

9.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 9.2.1a, houdt in ieder geval in dat:

  • a. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  • b. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.

9.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden is slechts toegestaan, als is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

9.4 Parkeren, laden en lossen

9.4.1 Algemeen

Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:

  • a. dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding, binnenplanse afwijking en/of een (functie)wijziging;
  • b. de noodzakelijke parkeervoorzieningen en verkeersruimte(n) als dusdanig en feitelijk voor onbepaalde tijd in stand moeten worden gehouden;
  • c. voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen en verkeersruimte(n) worden de parkeerkencijfers en parkeernormen van het CROW gebruikt;
  • d. de te realiseren voorzieningen mogen zich in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende bouwperceel bevinden, doch uitsluitend binnen het geldende bestemmingsvlak of, in het geval van een agrarisch bedrijf, binnen het bouwvlak.

9.4.2 Afwijken van de parkeernorm in verband met bijzondere omstandigheden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.4.1 voor wat betreft de te hanteren parkeernorm als het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

9.4.3 Afwijken van de parkeernorm en/of ruimte voor laden en lossen in verband met een andere wijze van oplossen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.4.1 voor wat betreft het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein als op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

9.4.4 Afmeting parkeerplaatsen

Een ruimte voor het parkeren van voertuigen moet tenminste de afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's c.q. bedrijfswagens. Hierbij gelden de volgende minimale afmetingen:

  • a. voor een voor gehandicapten gereserveerde parkeerruimte voor personenauto's:
    • 1. bij haaksparkeren: ten minste 3,50 m1 bij 5,00 m1;
    • 2. bij langsparkeren: niet mogelijk en toepasbaar;
  • b. voor een reguliere parkeerruimte voor personenauto's:
    • 1. bij haaksparkeren: ten minste 2,50 m1 bij 5,00 m1;
    • 2. bij langsparkeren: ten minste 1,80 m1 bij 5,50 m1;
  • c. voor parkeren ten behoeve van bedrijfswagens moet de benodigde parkeerbehoefte en -ruimte op basis van de bedrijfsvoering en/of een melding Activiteitenbesluit danwel Omgevingsvergunning milieu concreet in beeld worden gebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden op grond van een omgevingsvergunning bouwen op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, Wabo, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Als het gebruik, zoals bedoeld onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Nieuwendijk 133 Someren'