direct naar inhoud van 3.2 Europees beleid
Plan: Moorsel 1 Lierop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02012006-VS01

3.2 Europees beleid

3.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijn

Door de Europese Unie zijn richtlijnen uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. Als concrete richtlijnen worden genoemd de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn. Die richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen.

De aanwijzing van gebieden tot beschermd natuurgebied in het kader van de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn vindt plaats aan de hand van soortenlijsten van zeldzame of bedreigde plant- en diersoorten. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt zo'n gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijn.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Habitatrichtlijn betreffen onder meer de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van beschermde soorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende factoren in gebieden optreden, die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de soorten die door de Habitatrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van speciale beschermingszones moeten conform de richtlijn worden getoetst. Belangrijk in dat verband is of er in het plangebied bepaalde beschermde soorten voorkomen.

Het plangebied ligt niet binnen een aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebied. Wel is op enige afstand van het plangebied een Habitatrichtlijngebied gelegen. Het gebied 'Strabrechtse Heide en Beuven' behoort als Habitatrichtlijngebied tot de Europese Ecologische Hoofdstructuur Natura 2000. Dit gebied ligt op ruim 1.000 meter afstand ten westen en ten zuiden van het plangebied. Bij de ontwikkeling en inrichting van het recreatiebedrijf Pastoorke van Moorsel dient rekening gehouden te worden met de mogelijke invloed op de in de omgeving voorkomende Natura 2000-gebieden en de daarin voorkomende Habitattypen en aandachtsoorten. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van het Habitatrichtlijngebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02012006-VS01_0015.png"

Figuur 15: Ligging plangebied ten opzichte van habitatrichtlijngebieden

Het gros van de recreanten die Moorsel bezoeken wil gewoon lekker even uitwaaien in de natuur en zal dan ook vooral gebruikmaken van de korte ommetjes (maximaal 1,5 km blijkt uit onderzoek) en de faciliteiten die het recreatiebedrijf en de directe omgeving bieden. Zij zullen de kwetsbare delen van de natuurgebieden dan ook niet bereiken. Extra recreatieve aandacht op dit deel van de Strabrechtse Heide kan er zelfs toe bijdragen dat de kwetsbare delen ontlast worden. Het horecagedeelte van Pastoorke van Moorsel is beperkt van omvang en in de wintermaanden in beperkte mate geopend. In de wintermaanden is er dan ook slechts in zeer beperkte mate sprake van extra recreatieve druk. De beoogde ontwikkeling heeft door de concentratie van de recreatiedruk en het versterken van het recreatieve product, op voldoende afstand van de Natura 2000, geen negatieve effecten op de natuurwaarde in de gevoelige gebieden binnen de aangewezen Habitatrichtlijngebieden. In paragraaf 4.8 wordt verder ingegaan op het aspect ecologie.

3.2.2 Verdrag van Valletta (Malta) (1992)

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doel van het verdrag van Valletta (beter bekend als het verdrag van Malta) is de bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van het gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij grootschalige werken in de bodem moeten archeologen worden geraadpleegd. In paragraaf 4.10 wordt verder ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van cultuurhistorische of archeologische waarden in het plangebied.