Plan: | Limburglaan 16 Someren-Heide |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0847.BP02019001-VS01 |
Dit wijzigingsplan is opgesteld voor herbestemming van de locatie Limburglaan 16 te Someren-Heide, hierna ook het plangebied genoemd. De initiatiefnemer is de eigenaar van deze locatie. Het plangebied is thans bestemd als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing met een bedrijfswoning en behorende bijgebouwen. Ter plaatse was in het verleden een varkensbedrijf aanwezig. Dit varkensbedrijf is reeds sinds 2001 niet meer aanwezig binnen het plangebied. Hergebruik ten behoeve van de veehouderij ligt niet meer in de rede. Het betreft geen duurzame locatie voor de veehouderij.
Beoogd wordt de agrarische bestemming om te zetten naar een passende herbestemming. Het plangebied wordt herbestemd naar een agrarisch verwant bedrijf betreffende een hoveniersbedrijf. De bedrijfswoning binnen het plangebied wordt hiermee een bedrijfswoning bij deze bedrijfsbestemming.
Artikel 4.7.4 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' biedt de mogelijkheid tot herbestemming van de agrarische bedrijfsbestemming naar een agrarisch verwant bedrijf. Deze voorwaarden zijn met vaststelling van het Parapluplan NAF-beleid Someren aangevuld. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden uit de vigerende bestemmingsplannen.
Het plangebied is gelegen aan Limburglaan 16 te Someren-Heide, in het buitengebied, ten westen van Someren-Heide. Navolgende figuur betreft een topografische kaart waarop de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving is aangeduid.
Figuur 1: Topografische kaart van de omgeving van het plangebied. De ligging van het plangebied is aangeduid
Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Someren, sectie G, nummer 5432 en een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als: gemeente Someren, sectie G, nummer 5433 Het plangebied omvat het huidige agrarische bouwvlak binnen dit kadastrale perceel en heeft een oppervlakte 8.491 m². Een omvang van 6.205 m² is daarbij in eigendom van de initiatiefnemer.
Navolgende figuur geeft een kadastraal overzicht weer van het plangebied. Inmiddels is het kadastraal perceel vernummerd in de twee hiervoor genoemde percelen. Het kadastrale perceel waarbinnen dit gelegen is, is hierbij groen gearceerd en het plangebied voor herontwikkeling is omkaderd.
Figuur 2: Kadastraal overzicht plangebied (in groen) met de planlocatie met een bolletjeslijn aangeduid
De gemeenteraad van Someren heeft op 26 juni 2013 het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' vastgesteld. Het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en de (inmiddels op provinciaal niveau) vervallen gebiedsaanduidingen ''reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Navolgende figuur betreft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' ter plaatse van het plangebied.
Figuur 3: Aanwijzing plangebied in bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'
Herbestemming van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' naar de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch' is binnen de regels van de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013', 'niet rechtstreeks mogelijk. Wel wordt in artikel 4.7.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' de mogelijkheid geboden om middels een wijzigingsprocedure de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van vestiging van het beoogde hoveniersbedrijf.
In de vigerende bestemmingsplan 'Plattelandswoningen Someren', eveneens van toepassing op het plangebied blijft deze wijzigingsbevoegdheid ongewijzigd. Derhalve wordt in dit wijzigingsplan gesproken over 'het vigerende bestemmingsplan'. Hiermee wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.
In het bestemmingsplan 'Parapluplan NAF-beleid Someren' zijn enkele wijzigingen in de regels aangebracht, waarmee harmonisatie tussen de diverse bestemmingsplannen binnen de gemeente Someren wordt bewerkstelligd. In dit bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid genoemd als artikel 4.7.8.
In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving van de huidige situatie opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten van het provinciaal- en gemeentelijk beleid verwoord die betrekking hebben op de beoogde herbestemming. Hoofdstuk 5 geeft de relevante milieuaspecten weer. Hoofdstuk 6 gaat in op de overige relevante planologische aspecten. In hoofdstuk 7 volgt de planopzet en in hoofdstuk 8 komt de uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 9 wordt ten slotte in de procedure beschreven.
Someren is van oorsprong een kransakkerdorp of tiendakkerdorp. Rondom de centrale kern met een kerk en marktplaats was een aantal kleinere agrarische buurtschappen gelegen. Kenmerkend zijn de lange bebouwingslinten, die een tamelijk rechtlijnig karakter hebben. De linten onderscheiden zich van elkaar door de aard van de bebouwing en de al dan niet aanwezige laanbeplanting. Als gevolg van de ontginningen in de 19e eeuw is ten zuiden van Someren de kern Someren-Heide ontstaan. Navolgende figuur geeft een uitsnede van het nog niet ontgonnen gebied, thans Someren-Heide, in de periode rond circa 1950.
Figuur 4: Beeld van de omgeving van het huidige Someren-Heide en het gebied ten westen hiervan vóór de heide-ontginning
De benaming 'Heide' is overgenomen van het uitgestrekte ontginningsgebied waaruit het ontginningsdorp Someren-Heide in 1920 is ontstaan. Het jonge landschap in de omgeving van het plangebied is opgebouwd uit een rechtlijnige blokverkaveling, die zich sterk noord-zuid oriënteert. Het gebied is in de jaren 50 ontgonnen. Dit betreft met name de Limburglaan, waaraan het plangebied gelegen is, de Brabantlaan en de Gelderselaan. Drie rechte wegen doorkruisen het gebied van oost naar west. Dit betreft de Michelslaan, Smulderslaan en Kraaiendijk. Langs deze lijnen hebben zich bebouwingslinten gevormd. Navolgende figuur geeft een beeld van deze ontginning. Het rechtlijnige ontginningspatroon is hierin duidelijk herkenbaar.
Figuur 5: Beeld van de ontginning in de omgeving van het plangebied, kaart ontleend van de website Topotijdreis, uit 1952
De locaties die in deze periode in dit gebied ontgonnen zijn, zijn veelal in gebruik genomen ten behoeve van de veehouderij. Ook het plangebied aan Limburglaan 16 is ten behoeve van de intensieve veehouderij in gebruik genomen en jarenlang als zodanig geëxploiteerd. De locatie Limburglaan 16 betreft naar huidige begrippen echter geen duurzame veehouderijlocatie. De exploitatie van de veehouderij is ook in circa 2001 gestaakt.
Navolgende figuur geeft een beeld van de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving.
Figuur 6: Ligging plangebied binnen landschapsstructuur, in een jonge heideontginning
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Someren-Heide. In deze omgeving voert agrarische bedrijvigheid de boventoon. In de omgeving zijn enkele voormalige agrarische bedrijfswoningen als burgerwoning in gebruik genomen.
Het plangebied is thans bestemd als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning met bijgebouwen met een omvang van circa 70 m² en bedrijfsgebouwen met een omvang van 540 m². Dit betreft een veldschuur met een oppervlakte van circa 120 m² en een loods met een oppervlakte van circa 420 m². Navolgende figuur geeft een luchtfoto van de situatie binnen het plangebied weer.
Figuur 7:Luchtfoto van het plangebied
Navolgende foto's geven de bedrijfsbebouwing weer.
Figuur 8 :Veldschuur binnen het plangebied
Figuur 9: Loods binnen het plangebied
Middels dit wijzigingsplan wordt de huidige bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gedeeltelijk omgezet naar de bestemmingen 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch verwant bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', ten behoeve van kwaliteitverbetering van het landschap. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het perceel verankerd. De omliggende gronden worden conform de aansluitend gelegen agrarisch gronden bestemd als naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.
De beoogde bedrijfsbestemming omvat de bestaande woning met bijbehorende bijgebouwen, bedrijfsgebouwen, bijbehorende erfverharding en tuin. Binnen het plangebied is sprake van een omvang van 540 m² aan bedrijfsgebouwen. Op basis van het gemeentelijk vab-naf-beleid wordt maximaal 600 m² toegestaan bij herbestemming naar een bedrijfsbestemming voor agrarisch verwant bedrijf, zoals een hoveniersbedrijf. De bedrijfsbestemming krijgt een omvang van 4.773 m². Naast de gebouwen is er sprake van een ruime siertuin. Dit is passend bij een hoveniersbedrijf. Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast door omzoming van het bedrijf met groen. Deze gronden worden bestemd ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Aanleg en instandhouding van deze landschappelijke inpassing is verankerd in dit wijzigingsplan. De overige gronden binnen het plangebied worden bestemd naar de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' overeenkomstig de omliggende agrarische gronden. Hierna is een weergave van de beoogde planologische situatie na herontwikkeling weergegeven, geprojecteerd op een luchtfoto.
Figuur 10: Beoogde planologische situatie
Middels de beoogde herontwikkeling wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7.4 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en het daarop aangevulde 'Parapluplan NAF-beleid Someren'.
Nieuwe bebouwing dient landschappelijk te worden ingepast. Hierbij dient aangesloten te worden bij het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011' van de gemeente Someren. Het plangebied is in dit Beeldkwaliteitplan van de gemeente Someren aangeduid als gelegen binnen een jonge heideontginning.
De woning aan Limburglaan 16 is reeds zeer ruim landschappelijk ingepast. Navolgende figuur geeft een beeld van de woning tussen de bestaande landschappelijke inpassing.
Figuur 11: Landschappelijke inpassing rondom de woning
De bedrijfsbestemming wordt landschappelijk ingepast met meerdere landschapselementen. Hierbij wordt de inpassing met niet-inheemse soorten vervangen door een passende landschappelijke inpassing met inheemse soorten.
Voor de langgevelboerderij wordt een voortuin met een landelijke karakter gerealiseerd. Dit betreft voor de boerderij gras met fruitbomen en een boerentuin daarnaast. De zijkanten van het plangebied wordt ingepast met een gesneden haag, ter vervanging van coniferen, buxus en taxushagen.
Tevens wordt aan het plangebied na de voorgevellijn omzoomd door een houtwallen aan de zijkanten en achterkant van het bedrijf. Dit wordt in navolgende paragrafen nader uitgewerkt.
De bedrijfswoning is in de huidige situatie ingepast met een coniferenhaag, taxushagen en buxushagen. Deze hagen worden verwijderd en er wordt inheemse beplanting gerealiseerd. Dit betreft een boerentuin aan de voorzijde van de woning. De boerentuin voor de woning krijgt vorm als grasland met een vier opgaande fruitbomen in de soorten, appel, peer, noot, pruim of kers. Aan beide zijden hiervan wordt een boerentuin aangeplant waarin de inplant bestaat uit een menging waarin tenminste vier van de volgende soorten voorkomen: stokroos, zonnebloem, monnikskap, vrouwenmantel, akelei, aster, klokjesbloem, vergeet-mij-niet, helmbloem, ridderspoor, anjer, ooivaarsbek, pioenroos, klaproos, vlambloem, lis, margriet, hosta en hortensia.
Aan de voorzijde van het plangebied en voor de voorgevellijn van de woning wordt aan de zijkanten van de voortuin een beukenhaag (Fagus sylvatica) aangeplant. Deze beukenhaag heeft de volgende kenmerken:
Naast de toerit naar de woning is reeds een beukenhaag aanwezig. Navolgende figuur geeft een beeld van deze beukenhaag.
Figuur 12: Inpassing met beukenhagen binnen het plangebied
Navolgende figuur geeft een beeld van de huidige inpassing van de woning middels een taxus- en buxushagen.
Figuur 13: Huidige landschappelijke inpassing van de woning. Deze beplanting wordt gewijzigd naar een aanplant zoals hiervoor beschreven
Figuur 14: Huidige landschappelijke inpassing van de woning. Deze coniferenhaag wordt verwijderd en er wordt een beukenhaag teruggeplaatst.
Het bedrijf wordt omzoomd door een hakhoutbosje en houtsingels die bestaan uit een volwassen beplanting van de navolgende soorten: rode kornoelje, gele kornoelje, sleedoorn, gewone vlier, trosvlier, krentenboompje, lijsterbes, hazelaar, eik, waarbij de verhouding bomen en heesters 40-60% bedraagt. Aangeplant in kruisverband. Navolgende figuur geeft een beeld van deze singel, gelegen aan de achterzijde van het bedrijf.
Figuur 15: Houtsingel aan de achterzijde van het bedrijf
Figuur 16: Houtsingel aan de noordzijde van het bedrijf (oostzijde van de woning)
Navolgende tabel geeft een totaalbeeld van de omvang en maatvoering van de landschappelijke inpassing.
Vak | Type | Afmeting | Plantverband | Soort | Aanplantmaat & kwaliteit |
Bestaande beplanting | |||||
1 | Knip- en scheerhaag | 0,6 meter breed, Hoogte 1 meter Totale lengte 30 meter |
5 stuks per strekkende meter | Beukenhaag (Fagus sylvatica) | 80-100 Wortelgoed |
2 | Houtsingel | Breedte tenminste 3 meter, ingeplant binnen groen-bestemming. 2 plantrijen |
3 stuks per strekkende meter Plantverband driehoeks-verband afstand 1 x 1 m. afstand perceelsgrens tot eerste rij 0,5 meter; |
rode kornoelje, gele kornoelje, sleedoorn, gewone vlier, trosvlier, krentenboompje, lijsterbes, hazelaar, eik, waarbij de verhouding bomen en heesters 40-60% bedraagt | 80-100 Wortelgoed |
3. | Hakhout-bosje | Breedte tenminste 10 meter, ingeplant binnen groen-bestemming. Tenminste 4 plantrijen |
3 stuks per strekkende meter Plantverband driehoeks-verband afstand 1 x 1 m. afstand perceelsgrens tot eerste rij 0,5 meter; |
rode kornoelje, gele kornoelje, sleedoorn, gewone vlier, trosvlier, krentenboompje, lijsterbes, hazelaar, eik, waarbij de verhouding bomen en heesters 40-60% bedraagt | 80-100 Wortelgoed |
Nieuwe beplanting | |||||
4. + 5. | Fruitbomen met gras als onder-begroeiing. | 4 stuks | Onderlinge afstand tenminste 5 meter | Mogelijkheid tot aanplant van: Appel (Malus Domestica), Peer (Pyrus communis) Pruim (Prunus Domestica), Noot (Juglans regia) Waarbij tenminste 2 soorten worden aangeplant. |
Maat 10-12 Wortelgoed |
6. | Boerentuin | 210 m² | - | Menging van Stokroos, Zonnebloem, Monnikskap, Vrouwenmantel, Akelei, Aster, Klokjesbloem, Vergeet-mij-niet, Helmbloem, Ridderspoor, Anjer, Ooievaarsbek, Pioenroos, Klaproos, Vlambloem, Lis, Margriet, Hosta, Hortensia |
- |
Tabel 1: Landschappelijke inpassing binnen het plangebied
Navolgende figuur geeft de landschappelijke inpassing ter plaatse weer.
Figuur 17: Landschappelijke inpassing binnen het plangebied
De aanleg en duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing maakt als voorwaardelijke verplichting onderdeel uit van de regels van dit wijzigingsplan.
Binnen het plangebied wordt een hoveniersbedrijf bestemd. Deze werkzaamheden van het bedrijf vinden veelal elders plaats. Ten behoeve van deze werkzaamheden vinden verkeersbewegingen plaats bestaande uit een personenbestelbus met aanhanger. Dit zijn maximaal zes verkeersbewegingen per dag. Daarnaast vinden gemiddeld vier vervoersbewegingen per dag met een personenauto plaats, ten behoeve van bewoning van de bedrijfswoning. Deze vervoersbewegingen wijzigen niet met de beoogde herbestemming.
De Limburglaan wordt bereikt via de Smulderslaan of de Kraaiendijk en is voornamelijk in gebruik voor bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit is laag. Er is voldoende mogelijkheden voor laden, lossen en parkeren op eigen terrein.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de 'Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014'. De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes.
Deze ruimtelijke keuzes zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: 'Groenblauwe structuur', 'Landelijk gebied', 'Stedelijke structuur' en 'Infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen het 'Landelijk gebied'. De Verordening ruimte Noord-Brabant geeft nadere regels voor ontwikkelingen binnen deze structuur.
De Verordening ruimte Noord-Brabant is een planologische verordening waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn bindende regels opgenomen die een gemeente in acht moet nemen bij een ruimtelijke ontwikkeling. De Verordening ruimte Noord-Brabant bevat onder andere de volgende onderwerpen:
Het plangebied is op de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines' aangeduid als gelegen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied' met de aanduiding 'Beperkingen veehouderij'.
Voor wat betreft de structuur 'Gemengd Landelijk gebied' vraagt de provincie aan gemeenten om aan te geven welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie en in welke gebieden het agrarisch gebruik prevaleert. Functies die niet passen bij het gewenste ontwikkelingsperspectief worden in de bestemmingsplannen uitgesloten. In een gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties et cetera. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. De omzetting van een voormalig agrarisch bedrijf naar een agrarisch verwant bedrijf draagt bij aan een gevarieerde plattelandseconomie. Er is sprake van de herbenutting van een vrijkomende agrarische bedrijfslocatie naar een meer passende functie voor deze locatie. De bedrijfswoning wordt bestemd naar een bedrijfswoning bij dit agrarisch verwant bedrijf.
Daarnaast is het plangebied aangeduid als gelegen binnen een 'Stalderingsgebied'. Het doel van deze aanduiding is om een verdere intensivering vanwege ontwikkelingen in de veehouderij tegen te gaan. Binnen de aanduiding zijn dan ook geen mogelijkheden voor de vestiging, uitbreiding of omschakeling ten behoeve van een veehouderij en uitbreiding van de bestaande bebouwing. Navolgende figuren geeft de aanduiding van het plangebied op de themakaart 'agrarische ontwikkelingen en veehouderij' uit de Verordening ruimte Noord-Brabant weer.
Figuur 18: Aanduiding plangebied in Verordening ruimte Noord-Brabant , themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines'
Het plangebied is niet aangeduid op de overige themakaarten uit de Verordening ruimte Noord-Brabant.
In artikel 3 van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn regels opgenomen ten aanzien van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Naast bescherming van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie Noord-Brabant ontwikkelingsruimte bieden in het buitengebied mits een ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast dient bij nieuwe ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik te worden toegepast. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat in geval van vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing, tenzij in de Verordening ruimte Noord-Brabant uitdrukkelijk anders is bepaald. De beoogde herontwikkeling vindt plaats op een bestaande agrarische locatie. De beoogde herontwikkeling past dan ook binnen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het tweede principe betreft de kwaliteitsverbetering van het landschap. Artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant bepaalt dat een ruimtelijke ontwikkeling dient te leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering dient te passen binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied. De beoogde herontwikkeling voorziet in de herbestemming van een agrarisch bedrijf naar agrarisch verwant bedrijf, waarbij het bestemmingsvlak wordt verkleind. De functie van de woning blijft derhalve met de beoogde herontwikkeling hetzelfde.
De gemeente Someren heeft voor invulling van deze kwaliteitverbetering een afsprakenkader vastgesteld. In dit afsprakenkader is vastgelegd dat een niet-agrarisch bedrijf zonder bebouwingsmogelijkheid een bestemmingsplanwaarde heeft van € 75,00 per m². Ook is opgenomen dat in het kader van maatwerk een taxatiewaarde kan worden gerealiseerd, mits aantoonbaar is dat de standaard gehanteerde waarde niet marktconform is. Een hoveniersbedrijf is te karakteriseren als een aan een agrarisch bedrijf-gelieerde bedrijfstak, evenals agrarisch technische hulpbedrijven of agrarisch verwante bedrijven. In de handreiking rood-met-groenkoppeling van de provincie Noord-Brabant is opgenomen dat de gehanteerde bestemmingsplanwaarde voor zulke bedrijven gelijk is met de bestemmingsplanwaarde van agrarische bedrijven. Gezien de huidige invulling van het bedrijf en de beoogde bestemming wordt gemotiveerd afgeweken van de standaardwaarde door hantering van het taxatiebedrag van € 50,- per m².
Navolgende figuur geeft een beeld van berekening voor kwaliteitverbetering van het landschap voor het plangebied.
Berekening tegenprestatie kwaliteitverbetering | |||
Oude waarden en ondergronden | m² | waarde/m² | waarde |
Agrarisch - Agrarisch bedrijf | 7.490 | € 25,00 | € 187.250,00 |
Bedrijfswoning bij agrarisch bedrijf met ondergrond | 1.000 | € 75,00 | € 75.000,00 |
Totaal oud | 8.490 | € 262.250,00 | |
Nieuwe waarden en ondergronden | m² | waarde/m² | waarde |
Bedrijf niet-agrarisch zonder bebouwingsmogelijkheden | 4.773 | € 50,00 | € 238.650,00 |
Agrarisch | 2.281 | € 8,50 | € 19.388,50 |
Groen | 1.436 | € 1,00 | € 1.436,00 |
Totaal nieuw | 8.490 | € 259.474,50 | |
Bestemmingswinst | € -2.775,50 | ||
Inspanning voor kwaliteitsverbetering | € -555,10 | ||
Bestemmingswinst | € -2.775,50 | ||
Minimale basisinspanning | 20% |
Tabel 2: Te leveren tegenprestatie
Met de beoogde herontwikkeling is sprake zijn van een bestemmingsverlies. Er is derhalve geen sprake van bestemmingsplanwinst. Door hergebruik van een voormalig agrarische bedrijfslocatie, waarbij verkleining van het bestemmingsvlak plaatsvindt is sprake van kwaliteitverbetering van het landschap. Er vindt daarbij een zorgvuldige inpassing van het bedrijf plaats. Deze is verankerd in de regels van dit wijzigingsplan. Deze inpassing wordt duurzaam in stand gehouden.
Artikel 7 van de Verordening ruimte Noord-Brabant stelt regels met betrekking tot de structuur 'Gemengd landelijk gebied'. Artikel 7.10 heeft betrekking op de vestiging van niet-agrarische functies binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied'. Artikel 7.11 stelt afwijkende regels voor agrarisch verwante bedrijven. Hierna zijn de regels van 7.10 in combinatie met 7.11 weergegeven en is de beoogde herbestemming getoetst aan deze regels.
Artikel 7.10 en 7.11: Regels voor niet-agrarische bedrijven en agrarisch hulpbedrijven en
agrarisch-verwante bedrijven
Artikel 7.10 en 7.11 Niet-agrarische functies:
De beoogde ontwikkeling past binnen de regels van artikel 7.10 en 7.11 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.
De gemeenteraad van de gemeente Someren heeft in de vergadering van 25 februari 2016 het 'Beleid voor niet agrarische functies in het buitengebied en maatregelen ter stimulering van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen' (vab-naf) vastgesteld. Het doel is om een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied te creëren dat er in combinatie met een vitale dorpskern voor zorgt dat iedere bewoner en bezoeker een prettige fysieke en sociale leefomgeving wordt geboden. Er is een duidelijke scheiding tussen stedelijk gebied en buitengebied en er is sprake van zo min mogelijk leegstand van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen. Duurzaamheid is daarbij het kernwoord.
De gemeente Someren wil uitbreidingsruimte toekennen, mits een ontwikkeling bijdraagt aan een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied. Om te bepalen wanneer een ontwikkeling bijdraagt aan een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied heeft de gemeente Someren op basis van de pijlers voor duurzaamheid vier principes gedestilleerd die een ontwikkeling kansrijker maken:
Ter plaatse van het plangebied is thans geen sprake meer van een agrarisch bedrijf. De vergunning is reeds ingetrokken. Ingezet wordt op omzetting naar een agrarisch verwant bedrijf, waarbij herbenutting van een vab-locatie plaatsvindt.
Middels dit wijzigingsplan wordt beoogd een agrarische bedrijfslocatie te wijzigen naar een bedrijfsbestemming. Hiervoor is in artikel 4.7.4 van het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit artikel is gewijzigd in het eveneens vigerende bestemmingsplan 'Parapluplan NAF-beleid Someren'. De wijzigingsbevoegdheid is in artikel 4.7.8 van dit bestemmingsplan opgenomen. Dit artikel is hierna opgenomen.
"Wijzigingsbevoegdheid naar Bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch technisch hulpbedrijf. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
Hierna wordt de beoogde herontwikkeling van het plangebied getoetst aan deze wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en het hierop aangevulde 'Parapluplan NAF-beleid Someren'.
Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd. Er is al enkele jaren geen milieuvergunning meer aanwezig op de locatie en de opstallen voor het houden van dieren zijn gesloopt. Ter plaatse wordt geen agrarisch bedrijf meer beoogd. Uitbreiding van bebouwing en/of de aanvraag van een nieuwe milieuvergunning ligt niet in de rede. De agrarische bestemming wordt omgezet naar de bestemming 'Bedrijf', waarmee zeker wordt gesteld dat ter plaatse geen agrarische activiteiten meer plaats zullen vinden.
Het plangebied is niet gelegen binnen de Groenblauwe mantel.
Met de beoogde herbestemming wordt een bestaande locatie herbestemd naar een passende bestemming ter plaatse. Toevoeging van het beoogde hoveniersbedrijf draagt bij aan de ontwikkeling van een gemengd landelijk gebied.
De beoogde wijziging leidt tot de bestemming van één zelfstandig bedrijf.
Met de beoogde herbestemming is geen sprake van bestemming van een kantoorvoorziening. Uitgesloten is dat een zelfstandige kantoorvoorziening al dan niet met baliefunctie wordt gerealiseerd.
Met de beoogde herbestemming is geen sprake van bestemming van detailhandel. Uitgesloten is dat een detailhandelsvoorziening wordt gerealiseerd.
Op grond van het vab-naf beleid mag een omvang van maximaal 600 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen behouden blijven. Het initiatief voldoet aan de wenst tot het 'Cradle to cradle principe. De bestaande gebouwen worden hergebruikt, waarmee optimaal en op de meest duurzame manier gebruik gemaakt wordt van bestaande gebouwen. De locatie rondom de woning en bedrijfsgebouwen krijgt de bestemming 'Bedrijf' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden. Inpassing van het bedrijf vindt plaats op basis van het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011. Binnen het plangebied resteert bedrijfsbebouwing met een omvang van 550 m².
Binnen het plangebied is geen sprake van overtollige bedrijfsbebouwing. Er vindt geen sloop plaats. Een omvang van 550 m² aan bedrijfsbebouwing blijft gehandhaafd.
Binnen het plangebied vindt geen sloop plaats. Er is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Alle gebouwen kunnen worden herbenut. De gebouwen zijn geschikt voor herbenutting. Er is geen sprake van nieuwbouw.
Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot rondom de bestaande bebouwing en tuin. Er is na herbestemming sprake van een gunstige verhouding tussen het bruto en netto ruimtebeslag.
Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot rondom de bestaande bebouwing en tuin. De omvang van het bestemmingsvlak betreft een omvang van 4.773 m² en is hiermee minder dan de maximaal toegestane omvang.
Binnen het plangebied vindt geen buitenopslag plaats. Alle bedrijfsmaterialen worden in de bestaande bebouwing opgeslagen. Dit betreft overigens vooral rijdend materieel.
Uit deze toelichting blijkt dat er met de beoogde herbestemming geen sprake is van planologische of milieuhygiënische belemmeringen.
Bij herbenutting van het plangebied wordt de bestaande inrit herbenut. Deze is opgenomen binnen de bestemming 'Bedrijf' en deze sluit aan op de bestemming 'Verkeer'.
Middels een landschappelijk inpassingsplan is aangetoond dat er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De beoogde herbestemming past binnen de wijzigingsvoorwaarden uit artikel 4.7.4 'Buitengebied 2013' en de inmiddels gewijzigde voorwaarden uit artikel 4.7.8 uit het bestemmingsplan 'Paraplu NAF-beleid Someren' van de gemeente Someren.
Bij besluitvorming omtrent de (her)ontwikkeling van de locatie dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de vragen:
De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voor- en achtergrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Gemeenten mogen, binnen bepaalde grenzen, bij verordening van de normen in de Wet geurhinder en veehouderij afwijken (artikel 6 van de wet).
De Wet geurhinder en veehouderij biedt middels artikel 6 de mogelijkheid aan gemeenten om bij verordening, binnen gestelde marges, afwijkende normen vast te stellen. Door de gemeenteraad van de gemeente Someren is de 'Verordening geurhinder en veehouderij 2010' vastgesteld. De 'Verordening Geurhinder en Veehouderij 2010' stelt een norm van 14 oue/m³ voor de maximale voorgrondbelasting voor het plangebied.
Artikel 14, tweede lid Wet geurhinder en veehouderij bepaalt dat de vaste afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij, in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij en in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij, voor wat betreft belemmering voor andere veehouderijbedrijven beoordeeld dient te worden als ware het nog een bedrijfswoning bij een veehouderij. De veehouderij is na 19 maart 2000 gestopt. De herbestemming van het plangebied brengt derhalve geen belemmeringen voor omliggende veehouderijen met zich mee.
De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting veroorzaakt door alle veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt 13-20 oue/m³. Hiermee is er sprake van een matig woon- en leefklimaat. Er wordt voldaan aan een maximaal toegestane achtergrondbelasting van 28 oue/m?³. De maximaal toegestane waarde van 28 odour units is bepaald omdat hantering van een hogere waarde ernstige geurhinder tot gevolg kan hebben.
Navolgende figuur geeft een uitsnede van de kaart met de indicatieve achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied.
Figuur 19: Beeld met indicatieve achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied
De intensieve veehouderijen binnen de agrarische sector dragen bij aan de emissies van fijn stof PM10 in Nederland. Dit geëmitteerde fijn stof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. Op 7 juli 2016 zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. Endotoxine is voor luchtwegklachten een relevante component in de (fijn)stof emissie uit veehouderijen.
De ontwikkeling van een landelijk toetsingskader voor endotoxine door het Rijk, op advies van de Gezondheidsraad, is nog niet afgerond. Vooruitlopend daarop is door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. Deze notitie haakt in op de lopende ontwikkeling van het landelijke endotoxinetoetsingskader en maakt gebruik van de daaruit voortkomende onderzoeksresultaten. De voorlopige onderzoeksresultaten zijn voor de Gezondheidsraad in 2012 aanleiding geweest om voor de algemene bevolking een gezondheidskundige advieswaarde voor endotoxine van 30 EU/m³ aan het Rijk te adviseren.
Op 30 april 2018 is de definitieve 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0; een stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is' van kracht geworden. Beoordeeld dient te worden of een nader advies van de GGD noodzakelijk is bij een ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied wordt niet doorsneden door endotoxinen contouren van omliggende veehouderijbedrijven. Een nader advies van de GGD is dan ook niet noodzakelijk.
De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder is beperkt tot een geluidszone langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven.
De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor wegverkeer houdt in dat langs een (toekomstige) verkeersweg een geluidszone ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt in de volgende situaties:
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in een geluidszone van bestaande wegen niet getoetst te worden (artikel 76 lid 3 Wgh). In onderhavige situatie betekent dat dat ten aanzien van de reeds bestaande woning binnen het plangebied geen akoestisch onderzoek inzake de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer hoeft te worden uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling heeft geen toevoeging van geluidgevoelige bestemmingen tot gevolg. In het kader van de herontwikkeling wordt dan ook geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.
Binnen het plangebied vindt herbestemming van een agrarische bedrijfslocatie naar een agrarisch verwant bedrijf plaats. Er vindt geen nieuwbouw plaats. In het kader van de beoogde herontwikkeling is een onderzoek naar de bodemkwaliteit ter plaatse dan ook niet noodzakelijk.
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gestileerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap De Dommel.
Het waterschap heeft het Waterbeheerplan 4 'Waardevol Water' vastgesteld. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheer Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal waterplan. Het nieuwe waterbeheerplan geeft vier uitgangspunten weer die de richting aangeven van de plannen en oplossingen van het waterschap voor de periode 2016-2021. Deze vier uitgangspunten luiden als volgt:
Voor waterhuishoudkundige ingrepen binnen het plangebied is de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap. Het plangebied is op de kaart behorende bij de Keur niet aangewezen als gelegen in beschermd gebied of attentiegebied. Navolgende figuur geeft een overzicht van de ligging van keurgebieden in de omgeving van het plangebied waarop het plangebied is aangeduid.
Figuur 20: Ligging plangebied ten opzichte van keurgebieden in de omgeving
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², een toename tussen 2.000 m² en 10.000 m² en een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m².
De beoogde herontwikkeling ziet toe op herbenutting van een bestaande locatie met alleen bestaande gebouwen. Het verhard oppervlak neemt derhalve niet toe en er gelden geen compenserende maatregelen.
Alle bebouwing op het perceel is voorzien van regenpijpen die het hemelwater dat valt op daken opvangt en middels infiltratiebuizen afvoert naar perceelssloten. Het hemelwater infiltreert hier in de bodem. Het bestaande slotensysteem dat gelegen is rondom het bedrijf blijft ongewijzigd behouden.
Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen, dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt et cetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden. Belangrijk aspect in de Wet luchtkwaliteit is het begrip 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM). Ontwikkelingen, projecten en activiteiten die NIBM bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven door het bevoegd gezag (in principe) niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. De toetsing vindt op provinciaal en landelijk niveau plaats in het kader van de projecten die wél 'In Betekenende Mate' (IBM) bijdragen. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'. De bijlage geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto (vervanging van bestaande woningen geldt als bijdrage neutraal). Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen.
Aangezien het plan slechts de herbestemming van een agrarische bedrijfsbestemming naar een agrarisch verwant bedrijf ten behoeve van vestiging van een hoveniersbedrijf mogelijk maakt, valt dit plan onder het begrip NIBM en hoeft de luchtkwaliteit niet verder te worden onderzocht in het kader van de Wet luchtkwaliteit. Binnen het plangebied is sprake van een fijnstofconcentratie van 25 microgram per m³. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat in het kader van fijnstof.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen.
De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, bevat richtafstanden voor milieubelastende activiteiten. In de lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden worden nagestreefd tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied'. In een gemengd gebied mag deze richtlijnafstand met één afstandstap verkleind worden.
In de omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven aanwezig. Voor wat betreft agrarische bedrijven is het aspect geur toegelicht in paragraaf 6.1 van deze toelichting. Voor de aspecten fijnstof, gevaar en geluid dient een richtlijnafstand van maximaal 50 meter te worden gehanteerd in een rustig buitengebied. Geen bedrijven zijn gelegen binnen deze richtlijnafstanden. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling.
Voor een hoveniersbedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 500 m² dient in een rustig buitengebied een richtlijnafstand van 50 meter tot een belendend object te worden opgenomen. Voor een bedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak tot 500 m² geldt in een rustig buitengebied een aan te houden richtlijnafstand van 30 meter. Een bedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak wordt gekarakteriseerd als een categorie 3.1 bedrijf. Gemotiveerd kan worden afgeweken van deze richtlijnafstand.
In beginsel geldt een aan te houden afstand van de grens van een bestemmingsvlak tot een gevel van een belende woning. De grens van het bestemmingsvlak van het hoveniersbedrijf, het dichtst bij de gevel van een woning gelegen tot deze voorgevel van de woning aan Limburglaan 19 betreft 42 meter. De bebouwing is echter gelegen op een afstand van 62 meter tot deze gevel. De inrit van het bedrijf is gelegen op een afstand van 62 meter tot deze woning. De omvang van het bedrijf is begrensd op een bebouwd oppervlakte van 550 meter. Voor bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlak tot 500 meter geldt een aan te houden richtlijnafstand van 30 meter. De bedrijfsbestemming is behoudens de bedrijfsbebouwing en de ontsluiting geheel in gebruik als bedrijfswoning en als tuin bij de bedrijfswoning. Uitbreiding van de bestaande bebouwing is ook niet toegestaan. Gezien de grootte van het bedrijf, de aanwezige afstanden tussen de bedrijfsvoering en de dichtstbijzijnde woning en de te allen tijde minimaal aanwezig afstand van 42 meter tot het bestemmingsvlak, kan gemotiveerd worden afgeweken van de in beginsel aan te houden richtlijnafstand van 50 meter. Ter plaatse is sprake exploitatie van een categorie 2 bedrijf en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. Er is geen sprake van de toevoeging van een beperkt kwetsbaar object. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen. Deze aspecten worden in de navolgende subparagrafen nader toegelicht.
Ten aanzien van risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Het plangebied is op de risicokaart van de provincie Noord-Brabant niet aangewezen als gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een uitstraling over het plangebied hebben. Het aspect bedrijven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op het grondgebied van de gemeente Someren bevindt zich geen spoortracé. Dit aspect is dus niet van toepassing.
Het transport van gevaarlijke stoffen moet primair via het hoofdwegennet plaatsvinden en kernen dienen vermeden te worden. Binnen de gemeente Someren zijn de Rijksweg A67 en de provinciale wegen N266 en N612 aangewezen als wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden. Het plangebied ligt op een afstand van deze wegen en ligt daarmee op zodanige afstand van deze route dat beïnvloeding normaliter niet plaats zal vinden.
Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 5 kilometer van de Zuid-Willemsvaart. Het gevaar van vervoer van gevaarlijke stoffen over het Zuid-Willemsvaart is hiermee verwaarloosbaar.
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect is niet van toepassing op de herbestemming van het plangebied. Voor hoogspanningslijnen gelden geen risicoafstanden, maar gezondheidsafstanden. Aan de oostzijde van de gemeente Someren, parallel aan de gemeentegrens met Asten, bevindt zich een hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn bevindt zich op een afstand van meer dan 5 kilometer van het plangebied en vormt daarmee geen risico voor de beoogde ontwikkeling.
Het plangebied is niet gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. Het plangebied is ook niet gelegen in de nabijheid van infrastructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook buisleidingen en hoogspanningslijnen zijn op grote afstand van het plangebied gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de herbestemming van het plangebied.
In 1992 is het Verdrag van Valletta door de landen van de Europese Unie ondertekend. Dit verdrag verplicht tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij realisatie van bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. In de Wamz zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta voor Nederland nader uitgewerkt. Eén van de uitgangspunten van de Wamz is dat op gemeentelijk niveau op verantwoorde wijze wordt opgegaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz heeft dan ook een decentraal karakter en heeft gemeenten tot bevoegd gezag gemaakt wat betreft de zorg voor het archeologische bodemarchief binnen hun grondgebied.
Met de Erfgoedwet (1 juli 2016) beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed: roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) en onroerend (monumenten en archeologie). De Erfgoedwet kent nieuwe bepalingen voor gemeenten. Zo kunnen gemeenten een gemeentelijke erfgoedverordening vaststellen en dienen gemeenten een erfgoedregister bij te houden. Ook dient het College van burgemeester en wethouders het voornemen om cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekendmaken.
De gemeente Someren heeft in het kader van de Wet op de archeologische monumentenzorg en de Erfgoedwet een eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Someren'. In deze nota zijn enerzijds de gemeentelijke ambities en opgaven op het gebied van de economische ontwikkeling, ruimtelijke inrichting, infrastructuur, e.d., en anderzijds het behoud en beheer van het gemeentelijk bodemarchief toegelicht en uitgewerkt.
Onderdeel van de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Someren' is de 'Archeologiekaart van Someren'. Navolgend is een uitsnede van een geactualiseerde versie (mei 2015) van deze beleidskaart weergegeven, waarop het plangebied met groen is omcirkeld.
Figuur 21: Uitsnede Archeologiekaart gemeente Someren 2015
Het plangebied is op de Archeologiekaart van Someren gedeeltelijk aangeduid als een locatie in een categorie 6 gebied (lage archeologische verwachting). Er vindt geen roering van de bodem plaats en er is geen archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Binnen het plangebied vindt geen sloop van bebouwing plaats. Als gevolg van de beoogde herontwikkeling gaan dan ook geen cultuurhistorische waarden verloren. De laanbeplanting aan Limburglaan wordt niet aangetast.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Zowel in de voorgaande als nieuwe wetgeving zijn de nationale natuurwetgeving en internationale richtlijnen en verdragen verankerd, zoals Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetland-Conventie, Conventie van Bern, Cites en Verdrag van Ramsar. De wet is opgesplitst in de bescherming van gebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van soorten (soortenbescherming).
De Wnb voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te wetende Natura 2000-gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijn is bedoeld ter bescherming van bedreigde levensgemeenschappen van planten en dieren en bedreigde soorten van planten en dieren en hun leefgebieden. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het vereist dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in deze Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.
De omzetting van de agrarische bedrijfsbestemming tot een agrarisch verwant bedrijf heeft geen negatieve gevolgen op Natura 2000-gebieden. Een bestaande bedrijfslocatie wordt herbenut naar een minder intensieve functie. Het bestemmingsvlak wordt daarbij verkleind.
In de Wet natuurbescherming geldt een aantal verbodsbepalingen ter bescherming van planten- en diersoorten. Er is sprake van 2 beschermingsniveaus, te weten: Europees beschermde soorten volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn en Nationaal beschermde soorten. Voor alle inheemse diersoorten, beschermd of onbeschermd, geldt de zorgplicht. De zorgplicht wil zeggen dat men deze niet onnodig mag doden, verwonden of beschadigen. Voor onbeschermde soorten geldt geen ontheffingsplicht maar alleen de zorgplicht. Naast soorten beschermt de Wet natuurbescherming ook verblijfplaatsen die als 'vast' kunnen worden aangemerkt. Een vaste verblijfplek betreft een verblijfplek waarnaar een dier regelmatig terugkeert en niet slechts eenmalig voor een specifieke functie gebruikt wordt, zoals de nesten van de meeste vogels. Voor beschermde soorten dienen de effecten op populatieniveau te worden getoetst. In tegenstelling tot de voorgaande Flora en faunawet is de bescherming in mindere mate individueel en dient de staat van de instandhouding van de gehele populatie in aanmerking te worden genomen.
Er is geen sprake van sloop van opstallen of verwijdering van erfbeplanting als houtsingels of bosstroken. Er is juist sprake van een forse verbetering van de erfbeplanting door versterking van bestaande beplanting met beplanting in streekeigen soorten. Een bestaande buxushaag wordt vervangen door een beukenhaag. Dit gebeurt buiten het broedseizoen. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling ontstaan dan ook geen conflicten met planten- of diersoorten.
De Nederlandse regelgeving voor de milieueffectrapportage ("m.e.r.") is opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Er dient in ieder geval een MER te worden opgesteld indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 Wet natuurbescherming nodig is. Daarnaast zijn in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen voor ontwikkelingen. Wanneer een ontwikkeling groter is dan de genoemde drempelwaarde dient een MER te worden opgesteld. Op grond van een uitspraak van het Europese Hof d.d. 15 oktober 2009 en het daarop per 1 april 2011 aangepaste Besluit milieueffectrapportage geldt dat de omvang van het project niet het enige criterium mag zijn om te bepalen of een MER nodig is. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zoals opgenomen in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage zit, kan een project immers nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Wanneer een project beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden (vergewisplicht).
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In dit besluit is de nieuwe procedure voor vormvrije-mer beoordelingen opgenomen. In het Besluit m.e.r. staan alle activiteiten opgenomen waarvoor een milieueffectrapportage (MER), aanmeldingsnotitie of vormvrije-mer noodzakelijk is. In deze mer-beoordeling worden de milieugevolgen van het plan in beeld gebracht. Als gevolg van de herziening van de m.e.r. richtlijn is nu wettelijk verankerd dat verzachtende maatregelen mogen worden meegenomen in de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Er is namelijk vastgelegd dat het bevoegd gezag deze nadrukkelijk dient te beschouwen in de beslissing. Dit biedt dus de kans om reeds in een vroeg stadium maatregelen, die effecten kunnen wegnemen, te betrekken in de effectbeoordeling.
Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.
Op basis van de criteria die genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling wordt voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r.- beoordeling uitgevoerd. Hierna wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan deze voorwaarden.
Binnen het plangebied wordt een voormalige veehouderij herbestemd naar een hoveniersbedrijf. Hiertoe wordt de bestaande bedrijfswoning en de bestaande bebouwing herbenut. Het bestaande bestemmingsvlak wordt met deze ontwikkeling verkleind.
Het plangebied is gelegen in het voormalige landbouwontwikkelingsgebied van de gemeente Someren. De omgeving betreft een rustig buitengebied. De beoogde herbestemming van een voormalige agrarisch bedrijf naar een hoveniersbedrijf past binnen de aard en schaal van het gebied.
Het effect van de beoogde ontwikkeling op de omgeving is beperkt en valt binnen de hiervoor gestelde normen. Dit is middels rapporten en onderzoek in het kader van geur, akoestiek en archeologie aangetoond. Er is geen sprake van een grensoverschrijdende karakter. Uit deze toelichting en de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de kans op negatief effect op de omgeving zeer klein is.
Uit gevoerd onderzoek blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen aantasting van milieu en omgeving met zich meebrengt waardoor een MER dient te worden opgesteld.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar biedt een overzicht van de onderzoeksresultaten en planmotivatie De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding, die bestaat uit één kaartblad, zijn de bestemmingen en aanduidingen van de gronden in het plangebied aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen is terug te vinden in de regels. Een aantal gegevens heeft juridisch gezien geen betekenis en is alleen op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale en topografische gegevens en huisnummers).
In de regels staan regels voor het gebruik van gronden binnen de bestemming in het plangebied en voor het oprichten en gebruiken van bebouwing op die gronden. Middels de regels van onderhavig wijzigingsplan worden de regels van de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013' overgenomen waarbij het 'bestemmingplan Parapluplan NAF-beleid Someren' is geïntegreerd in deze regels. Daarbij is dit wijzigingsplan afgestemd op het bestemmingsplan voor deelgebied 1 van het buitengebied.
Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit wijzigingsplan biedt geen nieuwe bouwmogelijkheden binnen het plangebied. Een overeenkomst in het kader van het bepaalde in de Grexwet is dan ook niet aan de orde. Wel wordt tussen initiatiefnemer en de gemeente Someren een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten, welke regelt dat eventuele planschade als gevolg van de beoogde ontwikkeling verhaald wordt op initiatiefnemer.
Dit wijzigingsplan is conform de wettelijke vereisten kenbaar gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpwijzigingsplan.
Dit wijzigingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure houdt in dat het ontwerp-wijzigingsplan na behandeling door het college van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd. Het ontwerpwijzigingsplan zal ook digitaal raadpleegbaar zijn op de site van de gemeente en op ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn dat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage heeft gelegen stelt het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vast. Daarbij worden eventueel ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een wijzigingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleggen met het bestuur van de bij het plan betrokken waterschap. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De provincie Noord-Brabant en Waterschap De Dommel zijn in het kader van dit wijzigingsplan betrokken in het vooroverleg. De overlegpartners stemmen in met de beoogde ontwikkeling.
Het ontwerpwijzigingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 11 januari 2019 tot en met 21 februari 2019 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op het ontwerpwijzigingsplan.