direct naar inhoud van Regels
Plan: Kerkenhuis 5 Lierop
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02019015-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kerkenhuis 5 Lierop' van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02019015-OW01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 verbeelding:

de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.5 aan huis verbonden beroep:

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.

1.6 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.7 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.8 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.9 aardkundige waarden:

waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

1.10 abiotische waarden:

geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (= niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

1.11 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB):

Commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.

1.12 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.13 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.14 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.15 agrarisch gebruik/doeleinden:

het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.

1.16 arbeidsmigrant:

persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te verwerven.

1.17 archeologisch deskundige:

Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior- archeoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.18 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling,

beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.19 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.20 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.21 bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.

1.22 bed and breakfast:

het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.

1.23 bedrijf(sinrichting):

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

1.24 bedrijfsgebouw:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.

1.25 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.

1.26 beeldkwaliteit:

het samenstel van de beoordeling van:

  • a. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  • b. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  • c. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  • d. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  • e. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  • f. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  • g. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  • h. abiotische omgeving, patronen en structuren.


1.27 beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:

het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn opgenomen en op 29 juni 2011 door de raad vastgesteld.

1.28 beperkingen veehouderij:

gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.

1.29 besluit omgevingsrecht (BOR):

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.30 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.41 bestaand gebruik:

Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.42 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.43 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.45 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.46 bewoning:

het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.

1.47 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.48 bodemingreep (diepte, oppervlakte):

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.
De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse.
De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.

1.49 boerderij/boerderijgebouw/woonboerderij:

een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een langgevelboerderij.

1.50 boerderijsplitsing:

het opdelen van een (woon)boerderij in twee woningen of een in deze regels aangegeven ander maximum aantal.

1.51 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.52 bouwen, ondergronds:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.53 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.54 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.55 bouwperceel:

een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.56 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.57 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.58 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.59 camping:

een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans en chalets.

1.61 carport:

een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.62 covergisting(installatie):

(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of CO 2 (ten behoeve van gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.

1.63 cultuurhistorische waarde:

waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.64 cumulatieve achtergrondbelasting:

geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.

1.65 dagrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.66 dagrecreatief medegebruik:

extensieve vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën.

1.67 detailhandel, productiegebonden:

detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een ondergeschikte (neven)activiteit is van dat bedrijf.

1.68 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.69 erfbeplanting:

visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

1.70 erfinrichtingplan:

een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.

1.71 erotische dienstverlening:

elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.72 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.73 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.74 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.75 gebruiken:

gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.76 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.

1.77 geluidsreducerende voorzieningen:

voorzieningen die lawaai (voor een fors deel) moeten tegenhouden zodat de achterliggende voorzieningen (meestal woningen) minder geluidshinder ondervinden, zoals een geluidsscherm en geluidswal.

1.78 gietwatervoorziening:

een voorziening waarmee hemelwater opgevangen wordt voor hergebruik ten behoeve van de teelt van gewassen, zoals een watersilo, waterbassin of een vijver.

1.79 glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.

1.80 groene erfinrichting:

groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.

1.81 groenvoorzieningen:

allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.82 groepsaccommodatie (kamphuis):

een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.

1.83 hervestiging agrarisch bedrijf:

Het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bestemmingsvlak naar een ander agrarisch bestemmingsvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.

1.84 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.85 huiskavel:

kavel grenzend aan het bouwperceel van een agrarisch bedrijf.

1.86 huisvesting tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.87 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.

1.88 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op

eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.

1.89 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinginsstrumentarium:

hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van de keur van Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.

1.90 infiltratie:

het indringen van water in de bodem.

1.91 infiltratievoorziening:

een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.92 kas of hoge tunnel:

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden; schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m1) worden daaronder ook verstaan.

1.93 landschappelijke waarden:

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.94 landschapselement:

een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.

1.95 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.

1.96 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.97 mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

1.98 mestverwerking:

het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan.

1.99 milieucategorie:

milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag 2009;

1.100 milieuhygiëne:

het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.

1.101 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.

1.102 natuurwaarden:

de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.103 nevenactiviteit/nevenfunctie:

ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

1.104 niet-agrarisch bedrijf:

een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van niet- agrarische diensten.

1.105 nieuwvestiging:

vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bestaand bouwperceel;

1.106 noodwoning:

een woning die in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’ specifiek was aangeduid als 'woning vallende onder het overgangsrecht'.

1.107 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.108 omschakeling:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm dan wel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een agrarische bedrijfsvorm of vice versa.

1.109 ondergeschikt bouwdeel:

bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.

1.110 ondergeschikte functie:

een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.

1.111 ondergronds bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.112 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.113 ondersteunende detailhandel:

detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan

ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.114 openbare weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.115 overig agrarisch bedrijf:

Agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

1.116 peil:

  • a. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.117 perceel:

zie bouwperceel.

1.118 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.119 (hemelwater)piekberging:

een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.

1.120 plattelandswoning:

Een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt uitgeoefend.

1.121 ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.122 ruimtelijke ontwikkeling:

bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.123 statische opslag:

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.124 structurele voorziening voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

woningen/wooneenheden, hotels, pensions, logiesgebouwen of andere gebouwen, als zodanig bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers waarbij zelfstandige bewoning is uitgesloten.

1.125 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:

1.126.1 (teelt)ondersteunende kas:

een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.

1.126.2 hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen.

1.126.3 hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.

1.126.4 lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden:

permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m1, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:

  • a. containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
  • b. containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van antiworteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.

1.126.5 lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.

1.126.6 overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:

een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.

1.127 tuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen in de open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.

1.128 veldschuur

een vrij in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen.

1.129 Verordening ruimte:

Verordening ruimte Noord-Brabant.

1.130 verhard oppervlak:

de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.131 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

1.132 vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:

vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.

1.133 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • a. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

1.134 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.135 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.136 wonen:

het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.

1.137 woning/wooneenheid:

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

1.138 woonboerderij:

Een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten van bijzondere cultuurhistorische kwaliteit en zoals aangeduid in de als bijlage 2 opgenomen lijst bij de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’, vastgesteld door de gemeenteraad op 2 november 2011.

1.139 woonunit:

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

1.140 zelfstandige bewoning:

bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.

1.141 zorgboerderij:

(voormalig) agrarisch bedrijf dat zorg aanbiedt, zoals kinderopvang of gehandicaptenzorg.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de as van de weg:

tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.3 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:

tussen de twee zijdelingse bestemmingsvlakgrenzen, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse bestemmingsvlakgrenzen, gemeten in de bestemmingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.

2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 het peil:

het peil wordt als volgt gemeten:

a. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van
de weg ter plaatse van deze toegang;

b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld. het
door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het
bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf;
  • b. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak;
  • c. bij het agrarisch bedrijf behorende gebouwen, bouwwerken, installaties en voorzieningen op bedrijfsniveau, hieronder in ieder geval begrepen bedrijfsgebouwen (anders dan kassen), verwerkingsruimten, sleufsilo’s, voerplaten, (vaste) mestplaten, waterbassins van folie, alsmede permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • d. mestopslagsilo’s en mestbassins van folie ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij, paardenhouderij of een grondgebonden teeltbedrijf;
  • e. productiegebonden detailhandel (verkoop van eigen producten), uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte;
  • f. aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 3.4.2;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • h. landschapselementen, groenvoorzieningen, erfbeplanting en landschappelijke inpassing, hieronder tevens begrepen tuinen en erven;
  • i. verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • j. extensief recreatief medegebruik.
  • k. functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming.
  • b. De oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen bedraagt maximaal 90% van het bestemmingsvlak.
  • c. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximaal toegestane goothoogte is 4,50 m1;
  • b. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  • c. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • d. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  • e. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  • f. de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen is 1.000 m2;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder sub f geldt dat binnen de gebiedsaanduiding Overige zone - groenblauwe mantel het bouwen of uitbreiden van teeltondersteunende kassen is uitgesloten;
  • h. de teeltondersteunende kassen dienen te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft;
  • i. een toename van de oppervlakte dierenverblijven is niet toegestaan;
  • j. indien op het perceel een bouwvlak aanwezig is, dient de bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak gebouwd te worden.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor agrarische doeleinden

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor agrarische doeleinden gelden de volgende bepalingen:

  • a. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  • b. de bouwhoogte van torensilo's is maximaal 15 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1;
  • c. de bouwhoogte van luchtwassers en combi-wassers is maximaal 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1;
  • d. de goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6,00 m1 en 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1;
  • e. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6,00 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1 en een afstand van ten minste 20 m1 tot de as van de weg;
  • f. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,50 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1 en een afstand van ten minste 20 m1 tot de as van de weg;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag ruwvoer', is maximaal 2 m1;
  • h. de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8,00 m1 met een afstand van ten minste 5,00 m1 tot de bestemmingsgrens en een afstand van ten minste 20 m1 tot de as van de weg;
  • i. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van terreinafscheidingen, is maximaal 2,50 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1;
  • j. de bouwhoogte van terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1,00 m1 zijn en voor het overige maximaal 2,00 m1.
3.2.4 Verbod op uitbreiding bedrijfsbebouwing bij een veehouderij binnen de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’
  • a. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is het verboden om:
  • 1. de bestaande oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, uit te breiden;
  • 2. de bestaande oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde uit te breiden.
  • b. Als bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de oppervlakte die:
  • 1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
  • 2. mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning.
  • c. Het verbod zoals opgenomen in het bepaalde onder sub a geldt niet voor een grondgebonden veehouderij.
3.2.5 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. bij herbouw moet de bedrijfswoning overwegend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en, indien sprake is van uitbreiding van het bebouwde oppervlak van deze bedrijfswoning, aansluitend op de bestaande fundering;
  • c. bij nieuwbouw van een bedrijfswoning moet aangetoond zijn dat deze bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, door middel van een advies van de AAB, waarbij de noodzaak van deze bedrijfswoning niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten andere bedrijfswoning;
  • d. herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle woning is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;
  • e. de bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3;
  • f. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
  • g. voor een cultuurhistorisch waardevolle woning geldt de totale inhoud van het oorspronkelijk opgerichte pand waaraan cultuurhistorische en/of monumentale waarden aan toegekend zijn op grond van een deskundigenrapport als de maximaal toegestane inhoud;
  • h. de maximaal toegestane goothoogte is 6,00 m1;
  • i. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  • j. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • k. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  • l. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1.
3.2.6 Bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning of plattelandswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per bedrijfs- of plattelandswoning is maximaal 100 m2;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder sub a is ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouw' die specifieke oppervlakte toegestaan;
  • c. de maximaal toegestane goothoogte is 3,00 m1;
  • d. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,50 m1;
  • e. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • f. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,00 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • g. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  • h. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  • i. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 20 m1.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij de bedrijfswoning of plattelandswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
  • 1. oppervlakte niet meer dan 20 m2;
  • 2. bouwhoogte niet meer dan 3,00 m1;
  • 3. de overkapping moet op een afstand van ten minste 1,00 m1 achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • 4. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  • 5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  • 6. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 20 m1;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van terreinafscheidingen, is maximaal 2,50 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1,00 m1 zijn en voor het overige maximaal 2,00 m1.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken voor een toename van oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub i voor de uitbreiding van een veehouderij bestaande uit de toename van de bestaande oppervlakte van de dierenverblijven. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Interim omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;
  • b. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling;
  • c. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Interim omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;
  • d. mestbewerking ter plaatse alleen is toegestaan voor de binnen het bouwvlak geproduceerde mest;
  • e. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
  • g. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - stalderingsgebied' geldt voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven voor een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 11.5;
  • h. binnen de dierenverblijven mogen dieren – al dan niet in hokken – alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;
  • i. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2;
  • j. dit artikel is niet van toepassing indien sprake is van een geitenhouderij;
  • k. dit artikel is niet van toepassing op veehouderijen, niet zijnde grondgebonden, binnen de gebiedsaanduiding ‘Overige zone - beperkingen veehouderij’.
3.3.2 Afwijken voor een grotere goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub a en/of artikel 3.2.2 sub b voor een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 10 m1 mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 12,50 m1 mag bedragen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
  • b. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.3.3 Afwijken voor een grotere bouwhoogte van een torensilo

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 sub b, voor de bouw van torensilo’s hoger dan 15 m1. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 25 m1 zijn;
  • b. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
  • c. de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
  • e. de silo's dienen aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg geplaatst te worden, maar minimaal 30 m1 van de as van de weg;
  • f. de landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.3.4 Afwijken van de dakhelling voor een plat dak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub c voor een afwijkende dakhelling. Een bedrijfsgebouw mag worden uitgevoerd met een plat dak. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen van artikel 14.2.
3.3.5 Afwijken voor een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 sub j of artikel 3.2.7 sub c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,50 m1. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • b. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.3.6 Afwijken van de bouwlocatie voor herbouw van een bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.5 sub c voor de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de herbouwde bedrijfswoning ligt tenminste 5,00 m1 van de bestemmingsgrens en ten minste 15 m1 uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  • b. in het geval van de herbouw van een plattelandswoning, dient herbouw plaats te vinden binnen de aanduidingsvlak 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  • c. de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning binnen hetzelfde bouwvlak;
  • d. de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • e. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige, stedenbouwkundige en ruimtelijke verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke situering;
  • g. de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
  • h. bij herbouw van een plattelandswoning moet worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • i. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het plaatsen van zeecontainers;
  • d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  • e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van stort of lozing;
  • f. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van statische opslag;
  • g. het gebruik van gronden voor doeleinden van buitenopslag;
  • h. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  • i. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • j. het gebruik van gronden en/of opstallen voor mestopslagsilo’s;
  • k. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • l. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten;
  • m. het gebruik van opstallen, behoudens bedrijfswoningen, alsmede het gebruik van vrijstaande en/of aangebouwde bijgebouwen, niet vergund middels een omgevingsvergunning als zijnde een (onderdeel van de) woning, voor bewoning;
  • n. het gebruik van opstallen voor het huisvesten van arbeidsmigranten;
  • o. het gebruik van gronden en/of opstallen voor een manege;
  • p. het gebruik van gronden en/of opstallen voor (de vestiging van of wijziging naar) een gebruiksgerichte paardenhouderij;
  • q. het gebruik van gronden en/of opstallen ten behoeve van een productiegerichte paardenhouderij ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - groenblauwe mantel';
  • r. het gebruik van gronden en/of opstallen voor een veehouderij;
  • s. het gebruik van gebouwen en/of overkappingen die op 21 september 2013 niet in gebruik waren voor de huisvesting van dieren behoudens wanneer daarvoor een vergunning is verleend;
  • t. het gebruik van gronden en/of opstallen voor de vestiging van, uitbreiding van en/of omschakeling naar een geitenhouderij, waarbij sprake is van toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijven voor de geitenhouderij. Hierbij wordt onder 'de bestaande oppervlakte' verstaan:
  • 1. de oppervlakte dierenverblijf die op 7 juli 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
  • 2. de oppervlakte dierenverblijf die mag worden gebouwd krachtens een vóór 7 juli 2017 verleende vergunning.
  • u. het gebruik van opstallen voor het houden van dieren niet op de grond;
  • v. het gebruik van gronden en/of opstallen waarbij er een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en), tenzij voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de referentiesituatie reeds een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;
  • w. het gebruik van gronden en/of opstallen voor de vestiging van, uitbreiding van en/of omschakeling naar een veehouderij, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, binnen de gebiedsaanduiding 'Overige zone - beperkingen veehouderij', waarbij sprake is van toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijven. Hierbij wordt onder 'de bestaande oppervlakte' verstaan:
  • 1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; en/of
  • 2. mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning;
  • x. het gebruik van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfswoning of plattelandswoning voor het houden van dieren;

tenzij de regels en/of verbeelding bij deze bestemming middels een specifiek gebruiksregel en/of aanduidingsvlak expliciet bepalen dat het gebruik wel is toegestaan.

3.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is slechts toegestaan als ondergeschikte functie bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
  • b. de beroepsactiviteit mag in de bedrijfswoning en/of in een bijgebouw bij de bedrijfswoning worden uitgeoefend;
  • c. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, tot een maximum van 150 m2;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • f. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • g. detailhandel is niet toegestaan;
  • h. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van het perceel Kerkenhuis 5 te Lierop conform de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken voor buitenopslag

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub g voor buitenopslag bij een agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de buitenopslag plaatsvindt binnen het bestemmingsvlak;
  • b. de opslag is noodzakelijk voor het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.2 Afwijken voor statische opslag als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub f en artikel 3.4.1 sub h voor statische opslag als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. het bestaande agrarisch bedrijf functioneert ook na toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen. Er is ook op langere termijn sprake van statische opslag als nevenfunctie bij de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt voor de statische opslag is 1.000 m2;
  • d. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de statische opslag;
  • e. buitenopslag is uitgesloten;
  • f. opslag in kassen is uitgesloten;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.3 Afwijken voor ondersteunende horeca als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub h en artikel 3.4.1 sub i voor ondersteunende horeca als nevenfunctie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de ondersteunende horeca;
  • c. de activiteit mag uitsluitend uitgevoerd worden door de bewoner(s) van de betreffende locatie;
  • d. de oppervlakte van de voorziening voor ondersteunende horeca bedraagt maximaal 100 m2, inclusief terras;
  • e. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • f. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  • g. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • h. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.4 Afwijken voor kinderopvang en/of dagbesteding als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub h voor het exploiteren van kinderopvang en/of dagbesteding door de bewoner(s) van de agrarische locatie als nevenfunctie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de kinderopvang en/of dagbesteding;
  • b. de activiteiten leiden niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;
  • c. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
  • d. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.5 Afwijken voor kleinschalige niet-agrarische nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub h voor kleinschalige niet-agrarische nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het bestaande agrarisch bedrijf functioneert na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen na realisatie van de ontwikkeling. Er is ook op termijn sprake van een kleinschalige nevenfunctie;
  • b. de activiteiten behoren tot de milieucategorieën 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard, omvang en invloed, zoals genoemd in de ‘Brochure bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
  • c. de activiteiten worden opgenomen in – tenminste – een melding Activiteitenbesluit welke betrokken wordt bij de beoordeling van deze afwijkingsbevoegdheid;
  • d. de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoner(s) c.q. agrarisch bedrijfsvoerende(n) van het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse;
  • e. de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gebruikt mogen worden voor de kleinschalige nevenfunctie bedraagt 350 m2, welke concreet aangeduid worden op een inrichtingsplan;
  • f. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de kleinschalige nevenfuncties;
  • g. detailhandel is uitgesloten;
  • h. buitenopslag is uitgesloten;
  • i. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.6 Afwijken voor een zorgfunctie en/of dagbesteding als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub h voor het ter plaatse verlenen van zorg en/of dagbesteding aan derden door de bewoner(s) van de betreffende agrarische locatie als nevenfunctie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van het verlenen van zorg en/of dagbesteding aan derden;
  • b. het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden voor de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;
  • c. er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;
  • d. er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;
  • e. de activiteiten leiden niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;
  • f. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
  • g. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 33.4;
  • h. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.7 Afwijken voor een minicamping als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub i voor het vestigen en exploiteren van een minicamping die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende agrarische locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van ondersteunende voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen;
  • c. de oppervlakte van ondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 100 m2;
  • d. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • e. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  • f. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • g. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
  • h. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • i. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.8 Afwijken voor een groepsaccommodatie als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub i voor het als ondergeschikte nevenfunctie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende agrarische locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de groepsaccommodatie;
  • c. de maximale overnachtingscapaciteit van de groepsaccommodatie is 20 personen;
  • d. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 33.4;
  • e. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  • f. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.9 Afwijken voor bed and breakfast als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub i voor het als ondergeschikte nevenfunctie toestaan van een bed and breakfast die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende agrarische locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de bed and breakfast activiteiten;
  • c. de maximale overnachtingscapaciteit van een bed and breakfast is 10 personen;
  • d. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • e. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.10 Afwijken voor routegebonden horeca als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub h en artikel 3.4.1 sub i voor het als ondergeschikte nevenfunctie verstrekken van dranken en/of spijzen aan derden, voor gebruik en consumptie ter plaatse, door de bewoner(s) van de betreffende agrarische locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de ondergeschikte verhuuractiviteiten;
  • c. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2, inclusief terras;
  • d. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • e. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  • f. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.11 Afwijken voor verhuur van fietsen/rijtuigen als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub i voor het als ondergeschikte nevenfunctie verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen ten behoeve van recreatief gebruik door de bewoner(s) van de betreffende agrarische locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de ondergeschikte verhuuractiviteiten;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.12 Afwijken voor dagrecreatie als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub i voor het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatieve nevenfuncties door de bewoner(s) van de betreffende agrarische locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de ondergeschikte dagrecreatieve nevenfuncties;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.5.13 Afwijken voor het huisvesten van arbeidsmigranten in een bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub n voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een bedrijfswoning, in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen of ten behoeve van alleen tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  • a. deze huisvesting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de structurele of tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf, waarover advies gevraagd kan worden aan de AAB;
  • b. de huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • c. de huisvestingslocatie voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;
  • d. de huisvesting (met meer dan 4 arbeidsmigranten) voldoet aan de SNF-normering en dit dient aangetoond te worden;
  • e. per locatie mogen er in totaal maximaal 40 personen gehuisvest worden;
  • f. bij huisvesting in een bedrijfswoning mogen maximaal 20 personen per locatie worden gehuisvest;
  • g. bij huisvesting in een bedrijfsgebouw mogen maximaal 40 personen per locatie worden gehuisvest;
  • h. huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens is alleen toegestaan als het gaat om een aantoonbaar tijdelijke oplossing gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar, waarbij de gemeente goedkeuring dient te geven over de kwaliteit en uiterlijk van de woonunit;
  • i. bij tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens dienen deze na afloop van de termijn (zoals bepaald onder sub h) te worden verwijderd;
  • j. per woonunit mogen maximaal vier personen worden gehuisvest;
  • k. de bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3,5 m1;
  • l. de genoemde verblijven moeten worden geplaatst binnen het agrarische bestemmingsvlak;
  • m. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
  • n. het perceel dient bij structurele huisvesting landschappelijk ingepast te worden conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
  • o. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsplan aangetoond worden en per huisvestingsplaats moet minimaal 0,7 parkeerplaats gerealiseerd te worden;
  • p. in afwijking op sub e, sub f, sub g en sub j kan ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw en glastuinbouw voor een periode van maximaal 6 maanden gemotiveerd worden afgeweken van maximaal aantal te huisvesten personen in woonunits of bestaande bebouwing. De noodzaak dient jaarlijks aangetoond te worden en daarnaast zal voor wat betreft de huisvesting in woonunits voldaan moeten worden aan het bepaalde onder sub h;
  • q. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is niet toegestaan;
  • r. er dient een nachtregister bijgehouden te worden;
  • s. de beheerafspraken dienen vastgelegd te worden;
  • t. er dient in het kader van de brandveiligheid voldaan te worden aan de (aanvullende) eisen bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur conform het Bouwbesluit, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde of werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het verwijderen van landschapselementen, landschappelijke inrichting en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van oppervlakteverhardingen met een omvang van meer dan 500 m2.
3.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet vereist voor:

  • a. werken en/of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn, danwel op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden:

  • a. geen afbreuk doen aan de waarden en kwaliteiten van de gronden, zoals omschreven in:
  • 1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
  • 2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
  • 3. het specifieke landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in de bijlage;
  • b. (op bedrijfsniveau) hydrologisch neutraal worden uitgevoerd, conform artikel 14.1, voor wat betreft:
  • 1. het oppervlaktewater;
  • 2. het grondwater;
  • 3. de impact op de waterkwaliteit;
  • c. het bevoegd gezag voorafgaand aan de vergunningverlening advies heeft ingewonnen en gekregen bij het betrokken waterschap ter toetsing van voorgestelde voorziening(en) aan de actuele wet- en regelgeving voor de onder sub b opgenomen criteria.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging naar 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zo ver het gaat om de agrarische bedrijfswoning met bijbehorende grond. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ontbreken reële mogelijkheden om een veehouderij te hervestigen;
  • c. het nieuwe bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorend(e) bouwwerk(en), erf, tuinen en verhardingen tot maximaal 2.500 m2;
  • d. de gronden die niet worden omgezet naar de bestemming 'Wonen' krijgen dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
  • e. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 250 m2, behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling, zoals opgenomen in artikel 17.3.3 van het bestemmingsplan Buitengebied Someren - Deelgebied 4 , in welk geval de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m2 mag bedragen;
  • f. splitsing in meerdere woonfuncties mag uitsluitend plaatsvinden als er sprake is van een splitsing overeenkomstig artikel 17.7.3 van het bestemmingsplan Buitengebied Someren - Deelgebied 4;
  • g. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarde bezit;
  • h. bewoning van (voormalige) bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
  • i. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van (milieu)onderzoek aangetoond dat het wijzigingsplan uitvoerbaar is;
  • j. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.7.2 Wijziging naar ‘Wonen’ met aanduiding ‘wonen plus’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen plus' voor de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2 zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ontbreken reële mogelijkheden om een veehouderij te hervestigen;
  • c. het nieuwe bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorend(e) bouwwerk(en), erf, tuinen en verhardingen tot maximaal 2.500 m2;
  • d. de gronden die niet worden omgezet naar de bestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen plus' krijgen dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
  • e. de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 250 m2, behoudens ingeval van toepassing van de sloopbonusregeling, zoals opgenomen in artikel 17.3.3 van het bestemmingsplan Buitengebied Someren - Deelgebied 4, in welk geval de maximale oppervlakte bijgebouwen 350 m2 mag bedragen;
  • f. de bedrijfsactiviteiten moeten plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;
  • g. splitsing in meerdere woonfuncties is niet toegestaan;
  • h. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarde bezit;
  • i. bewoning van (voormalige) bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
  • j. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 14.4;
  • k. buitenopslag is niet toegestaan;
  • l. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  • m. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • n. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van (milieu)onderzoek aangetoond dat het wijzigingsplan uitvoerbaar is;
  • o. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.7.3 Wijziging naar ‘Bedrijf’ voor een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;
  • b. deze wijzigingsbevoegdheid is niet toepasbaar binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
  • c. de wijziging naar een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken in de omgeving;
  • d. de maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf bedraagt maximaal 1,5 hectare;
  • e. aangetoond wordt dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
  • f. de gronden die niet worden omgezet naar de bestemming 'Bedrijf' krijgen dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
  • g. de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 600 m2 bedrijfsbebouwing mag worden behouden voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf;
  • h. de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;
  • i. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
  • j. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • k. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • l. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening;
  • m. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  • n. buitenopslag en mestbewerking is niet toegestaan;
  • o. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.7.4 Wijziging naar ‘Bedrijf’ voor een niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een niet-agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefenden hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;
  • b. de locatie moet binnen een bebouwingsconcentratie liggen;
  • c. de wijziging naar een niet-agrarisch bedrijf draagt bij aan de bescherming, ontwikkeling en versterking van de onderkende omgevingskwaliteiten in de omgeving;
  • d. de maximale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Bedrijf' bedraagt 5.000 m2;
  • e. aangetoond wordt dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
  • f. de gronden die niet worden omgezet naar de bestemming 'Bedrijf' krijgen dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
  • g. in het wijzigingsplan wordt:
  • 1. de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing duurzaam verzekerd;
  • 2. opgenomen welke specifieke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan;
  • 3. verantwoord dat het bedrijf ten hoogste een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking tot gevolg heeft.
  • h. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
  • i. de ontwikkeling leidt niet tot:
  • 1. een bedrijf, behorende tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • 2. twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • 3. een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • 4. een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening.
  • j. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  • k. stalling buiten gebouwen, buitenopslag en mestbewerking zijn niet toegestaan;
  • l. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.7.5 Wijziging naar ‘Bedrijf’ voor statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een bedrijf met uitsluitend statische opslagactiviteiten. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;
  • b. de maximale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak 'Bedrijf' bedraagt 5.000 m2, waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
  • c. de gronden die niet worden omgezet naar de bestemming 'Bedrijf' krijgen dezelfde bestemming als de omliggende gronden;
  • d. de vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 1.000 m2 bedrijfsbebouwing mag worden behouden voor statische opslag;
  • e. de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;
  • f. buitenopslag en mestbewerking is niet toegestaan;
  • g. opslag in kassen is niet toegestaan;
  • h. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
3.7.6 Wijziging naar ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ met aanduiding ‘plattelandswoning’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' een bestaande agrarische bedrijfswoning te voorzien van een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er moet sprake zijn van een in werking zijnde landbouwinrichting, waar agrarische activiteiten worden verricht en waarbij een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu of melding Activiteitenbesluit in werking moet zijn op het moment van toekennen van de aanduiding;
  • b. er moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de aan te duiden plattelandswoning;
  • c. de bouwregels van artikel 3.2.5, artikel 3.2.6 en artikel 3.2.7 zijn van overeenkomstige toepassing;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte groter dan 250 m2 en/of een diepte van meer dan 40 cm1, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
  • 3. de verplichting om de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  • b. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • f. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.
4.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.4.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. minder dan 40 cm1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m2;
  • b. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;
  • d. een rapport als bedoeld onder sub b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder sub b beschouwd;
  • e. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
  • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
  • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • de verplichting om de werken en/of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte groter dan 250 m2 en/of een diepte van meer dan 40 cm1, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
  • 3. de verplichting om de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  • b. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • f. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.
5.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 5.4.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. minder dan 40 cm1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m2;
  • b. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;
  • d. een rapport als bedoeld onder sub b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder sub b beschouwd;
  • e. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
  • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
  • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • de verplichting om de werken en/of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
6.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en/of een diepte van meer dan 40 cm1, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen;
  • 3. de verplichting om de werken en/of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden kunnen worden verstoord.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  • b. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming.
6.3.2 Voorwaardelijke verplichting archeologische begeleiding

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologische begeleiding' mogen bij bodemverstoringen dieper dan 40 cm minus maaiveld ontgravingen ten behoeve van het realiseren van gebouwen alleen plaatsvinden onder archeologisch begeleiding door een daartoe gecertificeerd bedrijf.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • f. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.
6.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 6.4.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. minder dan 40 cm1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld en een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 2.500 m2;
  • b. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van archeologische opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. alvorens op de aanvraag wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige;
  • d. een rapport als bedoeld onder sub b is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport als bedoeld onder sub b beschouwd;
  • e. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
  • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
  • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • de verplichting om de werken en/of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen tevens bestemd voor:

  • a. de opbouw, het behoud en het herstel en waar mogelijk versterking van de algemene cultuurhistorische waarden, daaronder ook begrepen landschappelijke, architectonische en (steden)bouwkundige waarden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' bestemde gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. het is verboden om op de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geheel of gedeeltelijk te slopen en/of ingrijpende aanpassingen te verrichten zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders;
  • b. het aantasten of vernietigen van cultuurhistorisch waardevolle elementen van dominante en/of beeldbepalende en/of kenmerkende gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt gelijkgesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen daarvan.
7.2.2 Nadere eisen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten behoeve van de opbouw, het behoud en het herstel en waar mogelijk versterking van de algemene landschappelijke en cultuurhistorische waarden, door middel van het een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het toestaan van het (ver)bouwen conform de andere ter plaatse geldende enkel- en/of dubbelbestemmingen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het (ver)bouwen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden;
  • b. alvorens op de aanvraag om omgevingsvergunning wordt besloten wint het bevoegd gezag advies in van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of de gemeentelijke monumentencommissie.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  • b. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing op de in artikel 7.1 bedoelde gronden geheel of gedeeltelijk te slopen;
  • b. het aanbrengen, verleggen en/of verbreden van (onverharde) paden en/of wegen;
  • c. het vellen of rooien van bomen en andere opgaande beplanting;
  • d. het aanleggen van landschapselementen;
  • e. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en/of diepploegen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen;
  • g. het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische waardevolle elementen van dominante, beeldbepalende dan wel kenmerkende cultuurhistorische waardevolle bouwwerken en andere elementen wordt gelijkgesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen daarvan.
7.5.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 7.5.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
7.5.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 7.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische waarden dan wel de mogelijkheden tot herstel van deze waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • b. aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken en/of werkzaamheden of ter compensatie van de waarden die verloren zullen gaan;
  • c. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of de gemeentelijke monumentencommissie.
7.5.4 Toelaatbaarheid in verband met veiligheid

In afwijking van artikel 7.5.3 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in artikel 7.5.1 sub a en/of artikel 7.5.1 sub g, indien het (gedeeltelijk) slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing onoverkomelijk is op grond van (bouw)veiligheidseisen en de voorwaarde van behoud en herstel van de cultuurhistorische bebouwing niet meer in redelijke verhouding staat tot de vereiste investering(en) die daarmee gemoeid zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen en aanduidingen

9.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Wanneer gronden in het plan tevens zijn aangewezen voor één of meer dubbelbestemmingen moeten, indien sprake is van strijdigheid tussen de verschillende regels, de volgende voorrangsregels in acht worden genomen:

  • a. de regels in de dubbelbestemming(en) die van toepassing zijn gaan vóór de regels die in andere bestemmingen voor de gronden gelden;
  • b. indien voor gronden meerdere dubbelbestemmingen van toepassing zijn, geldt het strengste regiem ten aanzien van al deze dubbelbestemmingen;
9.2 Voorrangsregeling gebiedsaanduidingen
9.2.1 Voorrangsregeling ‘overige zone - beperkingen veehouderij’

In geval van strijdigheid tussen de verschillende regels en de regels van de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', zoals opgenomen in artikel 11.3, gaan de regels van de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' vóór de regels die op grond van andere artikelen op de gronden van toepassing zijn.

9.2.2 Voorrangsregeling ‘overige zone - stalderingsgebied’

In geval van strijdigheid tussen de verschillende regels en de regels van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied', zoals opgenomen in artikel 11.5, gaan de regels van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' vóór de regels die op grond van andere artikelen op de gronden van toepassing zijn.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.
10.2 Bestaande afwijkende maten en hoeveelheden
  • a. Indien afstandsmaten tot de bestemmingsgrens en/of de (as van de) openbare weg tot bestaande bouwwerken en/of de bouw- en/of goothoogten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet voldoen en op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in regels hoofdstuk 2 en/of regels hoofdstuk 3 bepaald is, dan mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal danwel minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van volledige sloop en (her-)bouw van bouwwerken, zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is het bepaalde onder sub a alleen van toepassing indien de (her-)bouw geschiedt op exact dezelfde plaats en met inachtneming van geldende bouw- en goothoogten, danwel een minder afwijkende bouw- en goothoogte.
10.3 Ondergronds bouwen
10.3.1 Algemeen

Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (tot maximaal 3,50 m1 onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs-)woning en de verder binnen bouwvlakken toegestane bebouwing met uitzondering van dierenverblijven en andere gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.

10.3.2 Afwijken voor het ondergronds bouwen buiten de gevelgrenzen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing buiten de gevelgrenzen van de bovengrondse bebouwing. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van maximaal één ondergrondse bouwlaag, tot maximaal 3,50 m1 onder peil;
  • b. het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt voor de huisvesting van de veestapel;
  • c. de totale oppervlakte van ondergrondse bebouwing binnen een bouwvlak mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m2. Deze maximale maat geldt niet voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • d. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m1 te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat, dan is deze afstand bepalend;
  • e. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2;
  • g. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.
10.4 Het bouwen van bouwwerken voor geleiding van bomen

Voor het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de constructies mogen uitsluitend binnen een bouwperceel worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van de constructie mag niet meer bedragen dan 5,00 m1;
  • c. de constructie voor het (ge)leiden van bomen mag op niet minder dan 0,50 m1 uit de bouwperceelgrens worden gebouwd;
  • d. de bomen moeten ten allen tijde vanaf het eigen bouwperceel gesnoeid kunnen worden;
  • e. er mag geen sprake zijn van overhangende takken over de bouwperceelgrens.
10.5 Nadere eisen bij bouwactiviteiten
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen en de vormgeving van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op een bouwperceel.
  • b. De onder sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
  • 1. indien dit noodzakelijk is voor de bescherming en waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig danwel landschappelijke beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing van de bebouwing in de omgeving;
  • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Overige zone - bebouwingsconcentratie
11.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - bebouwingsconcentratie' zijn de gronden tevens aangewezen als zoekgebied voor ruimte voor ruimte-woningen.

11.2 Vrijwaringszone - radar

Binnen de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - radar' is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen, houtopstanden aan te brengen, beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot meer dan 45 m1 boven NAP.

11.3 Overige zone - beperkingen veehouderij
11.3.1 Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - beperkingen veehouderij' is de uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan.

11.3.2 Bouwregels

De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een veehouderij, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen niet onder de werking van dit artikel vallen.

11.3.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De oppervlakte van de gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), als de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, heeft ten hoogste de omvang van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die:

  • a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
  • b. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning.
11.4 Overige zone - groenblauwe mantel
11.4.1 Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van:

  • a. het watersysteem en daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken;
  • b. de landschappelijke waarden en kenmerken.
11.4.2 Ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel

In aanvulling op de regels elders in dit plan gaan ontwikkelingen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' gepaard met een positieve bijdrage aan:

  • a. de bescherming en ontwikkeling van de waarden als bedoeld in artikel 11.4.1;
  • b. de beeldkwaliteit zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
11.5 Overige zone - stalderingsgebied
11.5.1 Algemeen
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - stalderingsgebied' gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.
  • b. De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een hokdierhouderij.
11.5.2 Het bouwen van en in gebruik nemen van dierenverblijven voor hokdieren
  • a. Toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw en/of bouwwerk als dierenverblijf voor hokdieren is verboden.
  • b. In afwijking van het bepaalde in sub a is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor hokdieren ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' toegestaan als bewijs is overlegd dat:
  • 1. binnen het stalderingsgebied, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
  • 2. de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
  • ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
  • ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
  • 3. voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.
  • c. Onder de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren, als bedoeld in sub a wordt verstaan de oppervlakte van het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer.
  • d. Het te saneren dierenverblijf als bedoeld onder sub b voldoet aan de volgende voorwaarden:
  • 1. het betreft een legaal opgericht dierenverblijf;
  • 2. het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren.
  • e. In afwijking van het bepaalde in sub d, onder 2, geldt voor veehouderijen die gebruik maken de 'Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij', zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat alleen de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren dat nodig is om het aantal dieren te huisvesten overeenkomstig de gedane mededeling, meetelt als inbreng voor een te saneren dierenverblijf.
  • f. Het bewijs dat aan de voorwaarden onder sub b is voldaan, wordt uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijken voor het houden van evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het buitengebied met dien verstande dat:

  • a. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten, waaronder begrepen ten minste de aspecten geur, geluid en veiligheid;
  • c. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • d. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.
12.2 Afwijken van de maatvoering met maximaal 10%

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor een andere maatvoering dan de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale bouwmaten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en/of bebouwingspercentages tot maximaal 10% van die maten en/of percentages, met dien verstande dat:

  • a. deze regeling niet geldt voor veehouderijen;
  • b. de afwijking vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing noodzakelijk is;
  • c. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking van deze maten zijn opgenomen;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
12.3 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de minimaal vereiste afstand tot de bestemmingsgrens, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning, bijgebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  • b. er moet worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
  • c. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  • d. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  • e. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
12.4 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de (as van de) weg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in deze regels voor het bouwen op een kleinere afstand tot de (as van de) weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting is aangetoond;
  • b. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • c. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  • d. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  • e. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bouw- of bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m1 te worden aangehouden.
12.5 Afwijken voor het bouwen op grotere afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de maximale afstand van 20 meter tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bijgebouwen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  • b. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  • c. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  • d. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
12.6 Afwijken voor een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.7 sub c voor het bouwen van terreinafscheidingen met een grotere bouwhoogte. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 2,50 m1;
  • b. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • c. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies en de binnen de bestemming aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
12.7 Afwijken voor het oprichten van buitenrijbanen voor paarden buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er is maximaal één buitenrijbaan toegestaan, direct aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen' of daarmee gelijk te stellen bestemming waar een (bedrijfs-)woning en gebouwen opgericht mogen worden en/of aanwezig mogen zijn;
  • b. de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
  • c. de afstand van de buitenrijbak tot enige (bedrijfs-)woning van derden bedraagt minimaal 50 m1;
  • d. de oppervlakte van de buitenrijbaan bedraagt maximaal 1.200 m2;
  • e. de bouwhoogte van de afscheiding van de rijbak bedraagt maximaal 1,50 m1;
  • f. per buitenrijbak zijn maximaal 4 lichtmasten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  • 1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6,00 m1;
  • 2. binnen een afstand van 100 m1 van gronden met de bestemming 'Natuur', 'Bos' en/of de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' zijn geen lichtmasten toegestaan.
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.
12.8 Afwijken voor het bouwen van schuilgelegenheden voor dieren buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die uitsluitend hobbymatig wordt gebruikt. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. een schuilgelegenheid is uitsluitend toegestaan binnen een bebouwingsconcentratie;
  • b. een schuilgelegenheid is niet toegestaan binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie';
  • c. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de aangrenzende bestemming 'Wonen' of andere daarmee gelijk te stellen bestemming kan worden opgericht of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid in gebruik kan worden genomen;
  • d. de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van of in gebruik genomen door een agrarisch bedrijf;
  • e. het agrarisch perceel waar de schuilgelegenheid wordt opgericht heeft een minimale oppervlakte van 2.500 m2;
  • f. per aaneengesloten agrarisch perceel is maximaal één schuilgelegenheid toegestaan;
  • g. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2,00 m1 en ten hoogste 10 m1 van de bestemmingsgrenzen;
  • h. de schuilgelegenheid moet aan minimaal één zijde open zijn;
  • i. de maximaal toegestane goothoogte bedraagt 2,50 m1;
  • j. de maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 3,00 m1;
  • k. de maximaal toegestane oppervlakte bedraagt 25 m2;
  • l. de dakhelling bedraagt minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;
  • m. binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
  • n. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies en de binnen de bestemming aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;
  • o. de schuilgelegenheid wordt passend in het landschap ingepast, waarbij voldaan moet worden aan het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
  • p. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 14.2.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Wijziging voor het in overeenstemming brengen met de Omgevingsverordening

Burgemeester en wethouders kunnen de regels en de verbeelding van het plan wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met de rechtstreeks werkende regels en/of de instructieregels voor de gemeenten van de (interim) Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging kan uitsluitend worden toegepast op grond van:
  • 1. wijziging van de regels en/of verbeelding uit de (interim) Omgevingsverordening voor zover dit een aanpassing van reeds bestaande aanduidingen en/of regels uit de (interim) Omgevingsverordening betreft; en/of
  • 2. toevoeging van nieuwe rechtstreeks werkende regels en/of aanduidingen in de (interim) Omgevingsverordening;
  • a. de wijziging van de regels en/of verbeelding van het plan kan pas worden vastgesteld door het bevoegd gezag, nadat de aanpassing(en) van de (interim) Omgevingsverordening in werking zijn getreden;
  • b. de wijziging van de regels en/of verbeelding van het plan kan worden gecombineerd met andere wijzigingsbevoegdheden, zoals opgenomen in het plan.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  • b. Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt.
  • c. Uitgangspunt voor 'omgaan met afstromend hemelwater' is de voorkeursvolgorde: hergebruik – vasthouden – bergen – afvoeren.
  • d. Indien het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden resulteren in een toename aan verhard oppervlak met meer dan 500 m2, vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint in die gevallen advies in van het betrokken waterschap.
14.2 Waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit
14.2.1 Algemeen
  • a. Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het bij de ontwikkeling betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  • 1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een landschappelijke inpassing en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  • 2. nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als deze niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  • 3. de landschappelijke inpassing moet in een redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de desbetreffende ruimtelijke ontwikkeling.
  • b. Alle ruimtelijke ontwikkelingen die op basis van de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Someren als categorie 2 of 3 ontwikkeling worden aangemerkt, moeten vergezeld gaan van een landschappelijk inpassingsplan, dat voldoet aan het beeldkwaliteitsplan buitengebied.
14.2.2 Principe van zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 14.2.1 sub a, houdt in ieder geval in dat:

  • a. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  • b. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
14.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere aanwezige waarden en belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

14.4 Parkeren, laden en lossen
14.4.1 Algemeen

Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, moet een ontwikkeling voorzien in voldoende parkeergelegenheid, als ook (verkeers)ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:

  • a. dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding, binnenplanse afwijking en/of een (functie)wijziging;
  • b. de noodzakelijke parkeervoorzieningen en verkeersruimte(n) als dusdanig en feitelijk voor onbepaalde tijd in stand moeten worden gehouden;
  • c. voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen en verkeersruimte(n) worden de parkeerkencijfers en parkeernormen van het CROW gebruikt;
  • d. de te realiseren voorzieningen mogen zich in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende bouwperceel bevinden, doch uitsluitend binnen het geldende bestemmingsvlak of, in het geval van een agrarisch bedrijf, binnen het bouwvlak.
14.4.2 Afwijken van de parkeernorm in verband met bijzondere omstandigheden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 14.4.1 voor wat betreft de te hanteren parkeernorm(en) indien het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

14.4.3 Afwijken van de parkeernorm en/of ruimte voor laden en lossen in verband met een andere wijze van oplossen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 14.4.1 voor wat betreft het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

14.4.4 Minimale afmeting van parkeerplaatsen

Een ruimte voor het parkeren van voertuigen moet tenminste de afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s c.q. bedrijfswagens. Hierbij gelden de volgende minimale afmetingen:

  • a. voor een voor gehandicapten gereserveerde parkeerruimte voor personenauto’s:
  • 1. bij haaksparkeren: ten minste 3,50 m1 bij 5,00 m1;
  • 2. bij langsparkeren: niet mogelijk en toepasbaar;
  • b. voor een reguliere parkeerruimte voor personenauto’s:
  • 1. bij haaksparkeren: ten minste 2,50 m1 bij 5,00 m1;
  • 2. bij langsparkeren: ten minste 1,80 m1 bij 5,50 m1;
  • c. voor parkeren ten behoeve van bedrijfswagens moet de benodigde parkeerbehoefte en –ruimte op basis van de bedrijfsvoering en/of een melding Activiteitenbesluit danwel Omgevingsvergunning milieu concreet in beeld worden gebracht.
14.5 Functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'
14.5.1 Algemeen

  • a. in afwijking van de regels elders in dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van de
    functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' uitsluitend bestemd
    voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ten behoeve van de
    landschappelijke inpassing van de omliggende functies, gebouwen en/of verhardingen.
  • b. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing ' moet de landschappelijke inpassing, ter plaatse van het opgenomen aanduidingsvlak zoals opgenomen in 1 van deze regels, of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 12 maanden, na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd en als dusdanig in stand worden gehouden
14.5.2 Bouwregels
  • a. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan.
  • b. Het bepaalde onder sub a is van toepassing ongeacht eventuele bouw-, gebruiks- en/of afwijkingsregels van andere op de gronden voorkomende (dubbel)bestemmingen elders in dit plan.
  • c. Percelen en delen van percelen met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.

14.5.3 Regels voor het uitvoeren van een werk en/of werkzaamheden


14.5.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing ' de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. erfbeplanting, landschappelijke inpassing en voorzieningen ten behoeve van hydrologisch neutraal bouwen en/of gebruiken te verwijderen voor zover deze voorzieningen en maatregelen zijn opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  • b. (half)verhardingen aan te leggen.

14.5.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 14.5.3.1 is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:

a. waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
b. welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een
vergunning is verleend;
c. welke het normale onderhoud en beheer betreffen.

14.5.3.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 14.5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

a. de werken en/of werkzaamheden zijn opgenomen in een aangepaste landschappelijke inpassingsplan
dat kwalitatief en kwantitatief gelijk gesteld kan worden met het landschappelijke inpassingsplan uit
bijlage 1 van de regels en als dusdanig is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
b. het aangepaste landschappelijke inpassingsplan als voorwaardelijke bepaling en
instandhoudingsverplichting wordt opgenomen in de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel
14.5.3.1.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, zoals bedoeld onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kerkenhuis 5 Lierop.