8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken van de bouwregels
Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische waarden in de bodem blijven behouden zoals alternatieven voor heiwerk), het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
-
c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische waarden die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.2 Toetsing archeologische waarden
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager heeft aangetoond dat er geen sprake is van archeologische waarden ter plaatse dan wel een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is veiliggesteld.
8.3.3 Advies archeologisch deskundige
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 winnen zijn schriftelijk advies is bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja, welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verplichting omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in dit artikel bedoelde gronden hetvolgende werk of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
-
a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
-
b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
-
c. bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
-
d. omzetten van gras- of akkerland, waarbij grond wordt afgevoerd;
-
e. het verlagen van het waterpeil;
-
f. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
-
g. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
-
h. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
i. aanplanten van diepwortelende beplanting;
-
j. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
-
k. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunning
Het onder 8.4.1 vervatte verbod geldt niet:
-
a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
-
b. indien het werk en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, zijnde vergelijkbaar met reguliere agrarische werkzaamheden;
-
c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
-
d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende ontheffing op grond van het bepaalde in 8.3.1.
8.4.3 Regels aan omgevingsvergunning
Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een aanlegvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
-
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische waarden in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
-
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
-
c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische waarden die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4.4 Advies archeologisch deskundige
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worde gesteld.