Plan: | Bestemmingsplan Golfbaan De Swinkelsche |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0847.BP02009003-OW01 |
Om een duurzame waterhuishouding binnen de nieuwe golfbaan te kunnen waarborgen, is conform de Wet ruimtelijke ordening een watertoets doorlopen. Over de opzet van de waterhuishouding heeft overleg met waterschap De Dommel plaatsgevonden.
De waterparagraaf is een onderdeel van de toelichting van het bestemmingsplan en vormt de basis voor de nadere uitwerking van de waterhuishouding. Bij deze uitwerking zal het Waterschap nauw betrokken worden.
Op 8 juni 2010 heeft het Waterschap gereageerd op het ontwerp bestemmingsplan en de daarbij horende waterparagraaf. De opmerkingen uit deze reactie zijn verwerkt in de waterparagraaf.
De afvoer van en de waterstanden in de Peelrijt blijven in toekomst nagenoeg gelijk aan de huidige situatie. De nieuwe licht slingerende waterloop komt in de nabijheid van de huidige loop te liggen. Voor de kruising van de Maarheezerdijk wordt gebruik gemaakt van de bestaande duiker. In verband met de kosten blijft deze duiker namelijk gehandhaafd. Binnen de loop worden geen nieuwe stuwen aangebracht. Daarnaast wordt de bodemhoogte van de nieuwe loop aangesloten op de bodemhoogte van de bestaande waterloop. Vanaf de zuidoosthoek loopt de bodem geleidelijk af naar de noordzijde van het gebied.
De toekomstige maaiveldhoogtes binnen het plangebied worden afgestemd op de waterstanden in de Peelrijt. Hiermee wordt voorkomen dat het gebied te nat wordt en overlast ondervindt van water op het maaiveld.
Ten behoeve van de verdere uitwerking van het ontwerp en de inrichting van de vijvers op de golfbaan is in opdracht van Waterschap de Dommel nader onderzoek uitgevoerd naar de grondwatereffecten van de vijvers en de nieuwe loop van de Peelrijt. Binnen dit onderzoek zijn met behulp van een hydrologisch grondwatermodel drie inrichtingsvarianten van de vijvers doorgerekend.
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de uitstraling van het plan op de grondwaterstand in de omgeving bij alle inrichtingsvarianten minimaal is. De vijvers kunnen 7,0 m diep worden en hoeven niet te worden afgedicht.
De vijvers worden gevoed door hemelwater en grondwater. Het waterpeil wordt bepaald door de fluctuatie in de grondwaterstand. Het teveel aan water wordt vertraagd afgevoerd (=afvoercoëfficiënt) naar de Peelrijt. De fluctuatie in de grondwaterstand vindt plaats tussen de GHG en GLG. Ter hoogte van de vijvers is de GHG geschat op circa NAP +24,4 m en de GLG op circa NAP +23,6 m. De gemiddelde grondwaterstand en waterpeil bevinden zich daarmee op circa NAP +24,0 m.
Figuur 4.2 V-stuw
De vertraagde afvoer vindt plaats wanneer het waterpeil hoger stijgt dan het gemiddelde waterpeil van NAP +24,0 m. De afvoer voorkomt dat het waterpeil hoger komt te staan dan de huidige grondwaterstanden en dat het gebied rondom de vijvers natter wordt. De vertraagde afvoer kan met behulp van een V-stuw worden geregeld (zie figuur 4.2). De onderkant van de V-vormige opening ligt op gemiddeld waterpeil. De opening van de stuw zorgt voor de vertraagde afvoer (=afvoercoëfficiënt). De bovenkant van de stuw stelt het maximale peil in en kan op niveau van de GHG worden aangebracht.
Vanaf de stuw worden de vijvers met behulp van een sloot verbonden met de Peelrijt. Om te voorkomen dat water uit de Peelrijt terugstroomt in de vijvers wordt de sloot voorzien van een duiker met terugslagklep.
Wanneer het plan en de waterhuishouding voor het bouwrijp maken nader worden uitgewerkt wordt aanbevolen de GHG en GLG nader in kaart te brengen ten opzichte van NAP (zie paragraaf 2.4.2). Hiermee wordt een beter inzicht verkregen in de fluctuatie van de waterpeilen in de vijvers.
Het hemelwater dat afstroomt van de nieuw toe te voegen verhardingen (clubhuis en parkeerplaatsen) kan in de grote vijver, gelegen ten zuiden van het clubhuis, worden geborgen. Dit is afgestemd met het Waterschap.
Uitgaande van de regenbui T=100 + 10%, de afvoercoëfficiënt en de toename aan verhard oppervlak van 4.100 m2 komt de benodigde hemelwaterberging voor het plangebied uit op circa 250 m3. Voor het bepalen van de berging is gebruik gemaakt van de HNO-tool (hydrologisch neutraal ontwikkelen) van het Waterschap.
In de betreffende vijver is voldoende ruimte voor de berging van het afstromende hemelwater. De vijver heeft een wateroppervlak van circa 17.000 m2. Voor de benodigde berging van 250 m3 is in de vijver bovenop de GHG een extra peilstijging nodig van een kleine 2 cm. Hiervoor kan de bovenkant van de stuw met 2 cm worden verhoogd.
Om een helder en plantenrijk watersysteem te kunnen bereiken is een stabiel ecologisch evenwicht noodzakelijk. Hiervoor worden de vijvers als volgt ingericht:
De locaties en breedte van de oeverzones wordt nog nader uitgewerkt. De oevervegetatie bestaat uit riet, lisdodde, gele lis etc. De oeverzones worden landschappelijk ingepast wat betreft locatie en breedte van de oeverzone. Liefst vindt er differentiatie plaats in de breedte van de oeverzone. Struweelvorming is plaatselijk mogelijk als dit ook in het landschap en in de spelopzet van de golfbaan past.
Voor de spelopzet van de golfbaan is het noodzakelijk dat een aantal delen van de oevers open en bereikbaar blijven, zodat de zichtlijnen vrij blijven. Ook moeten enkele oevers open blijven, omdat verwacht wordt dat de golfballen die in de vijver belanden hier naar de oevers drijven.
Op de golfbaan zal op beperkte schaal beregening noodzakelijk zijn. De eigenaars bezitten al grondwaterputten met bijbehorende vergunning. Als gevolg van de nieuwe Waterwet is het beheer van deze vergunning door het Waterschap overgenomen van de Provincie.
Beregening uit de bestaande grondwaterputten ten behoeve van gras op de golfbaan is in overleg met het Waterschap mogelijk. Hiervoor kan onder voorwaarden een nieuwe beregeningsvergunning worden uitgegeven.
Afhankelijk van de beplanting- en grassoort en het beregeningsregime is 5.000 m3 (heel zuinig) tot 20.000 m3 water nodig per jaar. Bij voorkeur wordt de golfbaan zodanig ingericht dat weinig beregening noodzakelijk is, door een beplanting te kiezen die minder tot niet gevoelig is voor droogte. Bij de uitwerking moet ook aandacht besteedt worden aan het voorkomen van uit- en afspoeling van de nutriënten van de golfbaan naar de vijvers.
Bij het clubhuis en de bedrijfswoningen komt afvalwater vrij. Binnen het gebied is drukriolering aanwezig waarop de afvalwaterafvoer van de bebouwing op kan worden aangesloten.
Uit berekeningen van het Waterschap blijken de vijvers weinig tot geen invloed te hebben op de grondwaterstand. De bestaande gemiddeld laagste (GLG) en hoogste grondwaterstanden (GHG) zullen dus nagenoeg niet veranderen.
Ten behoeve van de golfbaan geldt een ontwateringsnorm die varieert tussen 0,5 en 1,0 m. Dit betekent dat het maaiveld minimaal 0,5 tot 1,0 m boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) dient te liggen. Voor bebouwing (vloerpeil) geldt een norm van 0,9 m en voor wegen en parkeerplaatsen een norm van 0,7 m.
Afgaand op de bestaande GHG's dient het maaiveld ten behoeve van de golfbaan, de bebouwing en parkeerplaatsen met gemiddeld 0,3 tot 0,4 m te worden opgehoogd. Hiervoor kan de grond gebruikt worden die vrijkomt bij de realisatie van de vijvers en aanleg van hoogteverschillen. De vijvers zijn neergelegd ter hoogte van het natste deel (GHG 0 tot 0,2 m –mv) van het plangebied. Hiermee is een grotere ophoging van het gebied voorkomen. Bij een GHG van 0 tot 0,2 m –mv is namelijk een ophoging van circa 0,55 tot 0,75 m nodig.
Voor het beheer en onderhoud van de Peelrijt wordt aan beide zijden van de watergang ruimte opgenomen voor een onderhoudspad. Op dit moment wordt de Peelrijt 3 maal per jaar gemaaid met behulp van een zogenaamde maaitrein en een kraan. Het maaisel wordt niet afgevoerd. Het beheer, na inrichting, wordt later in overleg tussen de ontwikkelaar en het Waterschap uitgewerkt.
Het beheer van de vijvers wordt nog nader uitgewerkt. Met behulp van het juiste beheer kan een positieve bijdrage geleverd worden aan de waterkwaliteit en het wensbeeld van de vijvers.