Plan: | Bestemmingsplan Landgoed Heihorsten |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0847.BP02010008-OW01 |
Als onderdeel van het nieuwe bestemmingsplan wordt de toekomstige waterhuishouding in kaart gebracht en als waterparagraaf opgenomen. Deze waterparagraaf beschrijft de toekomstige waterhuishouding rond de te realiseren woningen.
Vanaf 1 november 2003 is het verplicht om een watertoets uit te voeren. De watertoets verschaft inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve waterhuishoudkundige gevolgen van ruimtelijke plannen en besluiten. Als onderdeel van de waterparagraaf worden eventuele mitigerende en compenserende maatregelen voor de (negatieve) gevolgen va n de ruimtelijke plannen en besluiten schetsmatig uitgewerkt. Verder wordt de ruimteclaim van eventuele waterhuishoudkundige maatregelen bepaald. De resultaten van de watertoets worden gebruikt bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en voor de invulling van de waterparagraaf.
Er wordt een drietal opties gegeven voor het verwerken van het hemelwater in het plangebied. In de uitvoering van het plan wordt één van deze opties uitgewerkt (zie 4.7.7).
Via het Dinoloket zijn er circa 20 boorbeschrijvingen in het plangebied beschikbaar. De maximale boordiepte is 4,5 m. De profielen bestaan overwegend uit zand. Bijna alle boorprofielen bevatten een of meerdere leemlaagjes. Volgens REGIS kan de diepere bodemopbouw als volgt worden geschematiseerd:
Tabel 4.4 Diepere bodemopbouw
Volgens de bodemkaart van Nederland (Stiboka, blad 51 oost, 1981) bestaat de bodem van het plangebied uit Hoge zwarte enkeerdgronden gevormd in lemig fijn zand (zEZ23). Enkeerdgronden zijn ontstaan door bemesting van potstalmest. De eeuwenlange bemesting heeft tot een geleidelijke ophoging van het maaiveld met humeuze grond geleid. De bodemopbouw van Hoge zwarte enkeerdgronden in de omgeving van Someren kan als volgt geschematiseerd worden:
Van maaiveld tot 0,25 tot 0,3 m –mv bestaat de bodem uit matig humeus, sterk lemig fijn zand. Dit betreft een opgebrachte ploeglaag laag.
Uit het gemeentelijk archief van Someren zijn boringen verkregen die ter plaatse van Vaarselstraat 59-61 zijn uitgevoerd. Het betreft een bodemonderzoek uit 2005. Volgens de boringen bestaat de bodem ter plaatse overwegend uit matig fijn zand. Dit is in overeenstemming met data uit het Dinoloket en de bodemkaart van Nederland.
Op de bodemkaart van Nederland is de fluctuatie in grondwaterstanden aangeduid als grondwatertrap V en VI. Bij grondwatertrap V is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ondieper dan 0,4 m -mv en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) is lager dan 1,2 m - mv. Bij grondwatertrap VI varieert de GHG tussen de 0,4 en 0,8 m -mv en is de GLG lager dan 1,2 m –mv.
In de Wateratlas Noord-Brabant is te zien dat de GHG loodrecht op de Kleine Aa afneemt van tussen de 0,2 à 0,4 m –mv tot 1,2 à 1,4 m -mv en de GLG toeneemt van 1,4 à 1,6 m –mv tot dieper dan 2,5 m –mv.
Grondwaterstroming
De grondwaterstroming in het eerste watervoerende pakket is noordwestelijk. De globale stromingsrichting van het freatisch grondwater is noordwestelijk. Lokaal kan de stromingsrichting van het freatisch grondwater afwijken. De Kleine Aa heeft een drainerende werking.
De locatie valt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Aan de noordzijde van het gedeelte waar de kavels ontwikkeld worden, loopt een schouwsloot. Door gebied stroomt de Kleine Aa. Tijdens grootscheepse ruilverkaveling in de 60-er jaren is de Kleine Aa rechtgetrokken. Waterschap Aa en Maas richt het tracé van de Kleine Aa op het aan te leggen landgoed opnieuw in. De beek wordt weer meanderend gemaakt en wordt een Ecologische VerbindingsZone (EVZ). Er komen een aantal schouwsloten op de Kleine Aa uit. Deze vallen buiten het gebied waar deze waterparagraaf betrekking op heeft. In de zuidwesthoek van het landgoed worden visvijvers aangelegd en naast de Kleine Aa worden enkele poelen gegraven.
Om de hydrologische effecten van de aanleg van de visvijvers inzichtelijk te krijgen, is een grondwatermodel gemaakt. Bij de berekening is uitgegaan van een diepte van 6 meter. Bij de modellering is uitgegaan van twee stationaire situaties om de mogelijke effecten inzichtelijk te krijgen:
De berekeningen zijn uitgevoerd voor het totale neerslag tekort ten tijde van 1996.
Figuur 4.5 verlaging grondwaterstand ten gevolge van de aanleg van de vijver
Uit figuur 4.5 blijkt dat de vijvers een beperkte invloed hebben op de omgeving. De maximaal optredende verlaging bedraagt maximaal 10 cm, buiten het plangebied. Ter plaatse van de Kleine Aa worden geen veranderingen in de grondwaterstand te verwachten.
Het ontwerp Waterbeheerplan 2010 -2015 is oktober 2009 goedgekeurd. Twee drietrapsstrategieën zijn leidend in het beleid van het waterschap. Voor de waterkwantiteit geldt: “Vasthoudenbergen-afvoeren” en voor de waterkwaliteit geldt: “ Voorkomen-scheiden-zuiveren”.
Dit houdt in dat gebiedseigen hemelwater bij voorkeur vastgehouden dient te worden. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan het water vertraagd afgevoerd worden. Ook dient er een afwateringssysteem met maximale afkoppeling te komen, zodat ‘schoon’ hemelwater niet naar een rioolwaterzuivering wordt afgevoerd, maar via een alternatief systeem opgevangen en naar het grond danwel oppervlaktewater afgevoerd wordt.
Er dient hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden. Dit houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Eventuele negatieve effecten van ingrepen in het watersysteem of waterketen mogen niet afgewenteld of afgeschoven mogen worden.
Het plangebied moet voldoende berging bevatten om een statistische bui met een herhalingskans van 1 keer in de 10 jaar + 10% te kunnen bergen. Bij een bui met een herhalingskans van 1 keer in de 100 jaar + 10% mag geen wateroverlast optreden. De leeglooptijd van de bergingsvoorziening (door afvoer, infiltratie en verdamping) is maximaal 72 uur, zodat de volledige bergingscapaciteit beschikbaar is voor het opvangen van een volgende bui. Met de door het waterschap ontwikkelde HNO-tool kan de benodigde berging worden berekend.
Voor het plangebied wordt een minimale bergingscapaciteit van 260 m3 geadviseerd. Voor de verdere uitwerking van het plangebied is gekozen om het groengedeelte in de oprijlaan te verlagen zodat de berging van het hemelwater is gewaarborgd. Deze keuze is in bijlage 7 van de toelichting beschreven en wordt voor de uitvoering van het plan nader uitgewerkt.
Vuilwater afvoer
De afvoer van vuilwater van de 8 woningen wordt aangesloten op de drukrioolstelsel in de Hollestraat.
Een deel van het gebied langs de Kleine Aa bestaat uit gedeeltelijk beschermd gebied en een paar percelen uit volledig beschermd gebied.
De nieuwe inrichting van vrijwel het gehele gebied zal onverhard blijven. Voor het nieuwe verharde oppervlak dient het duurzaam watersysteem te worden uitgewerkt. Op basis van de gebiedsinventarisatie wordt voor de uitwerking van het duurzame watersysteem in het plangebied uitgegaan van infiltreren van hemelwater afkomstig van het toekomstig verhard oppervlak. Door de diepe GHG en een vrij goede tot goede doorlatendheid maakt het gebied geschikt om te infiltreren.
De ontwikkeling van de kavels gebeurt bovenstrooms van de Kleine Aa. Het freatisch grondwater stroomt richting de Kleine Aa. Daar de Kleine Aa als Ecologische Verbindingszone wordt ingericht is het van belang dat de gebruikte materialen bij de woningbouw en bij de inrichting van het openbaar gebied niet-uitlogend zijn.