direct naar inhoud van Regels
Plan: Somerense Vennen - centrumvoorziening
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Somerense Vennen - centrumvoorziening" met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01 van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 aanbouw:

een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld voor het gebruik en/ of het bebouwen van de desbetreffende gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.7 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf:

een organisatorische eenheid, waarbinnen op een bepaalde locatie commerciële activiteiten worden uitgeoefend.

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Kassen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.

1.14 beeldkwaliteit:

het samenstel van de beoordeling van:

  • 1. De plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  • 2. De maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  • 3. Het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  • 4. De beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  • 5. Het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  • 6. Kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  • 7. Staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  • 8. Abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.15 beeldkwaliteitplan:

het beeldkwaliteitplan "Somerense Vennen" waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn opgenomen zoals het luidt op de datum van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, waarvan het onderdeel uitmaakt.

1.16 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.17 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bewoning:

Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.21 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 camping:

een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans en chalets.

1.31 carport:

een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.32 chalet:

een houten verplaatsbare, niet aan de grond verankerde woning welke qua verschijningsvorm is afgeleid van een stacaravan.

1.33 cultuurhistorische waarden:

waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch- landschappelijk, historisch- geografisch en/of historisch- bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.34 dagrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden elders dan in of bij de eigen woning zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.35 dagrecreatief medegebruik:

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is.

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.38 dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.39 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond, waarvan de bovenkant van de vloer minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.

1.40 erotische dienstverlening:

elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.43 groene erfinrichting:

groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak. De groene erfinrichting is van belang voor het behoud of versterken van de beeldkwaliteit ter plaatse.

1.44 groepsaccommodatie:

een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.

1.45 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.46 infiltratie:

het indringen van water in de bodem.

1.47 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.

1.48 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.49 kampeerterrein:

een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.50 kwetsbaar object:

object zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.51 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht.

1.52 landschapsdeskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen, maar van de gemeente onafhankelijke instelling of onafhankelijk persoon met een aantoonbare specifieke deskundigheid op het gebied van natuur en landschap.

1.53 manege:

een bedrijf dat faciliteiten biedt voor beoefenaars van de paardensport, zoals het geven van paardrijlessen en het verzorgen, dresseren en trainen van paarden en pony’s.

1.54 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.55 natuurwaarden:

de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.56 ondergeschikte functie:

een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.57 ondersteunende detailhandel:

detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.58 ondersteunende horeca:

horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.59 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.60 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.61 peil:
  • 1. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • 2. In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.62 permanente bewoning:

bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor verblijfsrecreatie bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats.

1.63 prostitutie:

het zich tegen vergoeding aan anderen beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen.

1.64 routegebonden horeca:

een kleinschalige horecavoorziening, ondersteunend aan de hoofdfunctie en in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten.

1.65 stacaravan:

een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.

1.66 trekkershut:

een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.

1.67 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.68 verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden met minimaal één overnachting ter plaatse in een recreatiewoning, chalet, stacaravan, trekkershut of kampeermiddel, waarbij in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning.

1.69 verblijfsrecreatieve voorzieningen:

bebouwing ten behoeve van verschillende voorzieningen ten dienste van verblijfsrecreatie, zoals een receptie, restaurant, winkel, zwembad, sanitairgebouwen, service- en onderhoudsgebouwen, sportvoorzieningen en speelvoorzieningen.

1.70 verhard oppervlak:

De oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.71 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.

1.72 woning / wooneenheid:

eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemeen

De bepalingen in deze planregels over plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, schoorstenen en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen.

2.2 Afstand tot een perceelsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in een perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.3 Breedte van een bestemmingsvlak

Tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten op een afstand van 10 meter van de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens.

2.4 Breedte van een bouwperceel

Tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.5 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 Lengte c.q. breedte van een bouwwerk

Horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.9 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor een kampeerbedrijf met:

  • a. verblijfsrecreatie en verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. (overdekte) recreatieve voorzieningen ten behoeve van sport en/of spel, een (overdekt) zwembad met glijbaantoren, routegebonden horeca en horeca ten behoeve van verblijfsrecreatie ter plaatse van de aanduiding 'centrum';
  • d. manege met paardenstallen ter plaatse van de aanduiding 'manege';

met de daarbij behorende:

  • e. verkeersvoorzieningen, terreinen, wegen en paden;
  • f. groen-, speel- en parkeervoorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie en waterpartijen;
  • h. landschappelijke waarden, landschapsontwikkeling en natuur;
  • i. dagrecreatief medegebruik;
  • j. ondersteunende detailhandel.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Gebouwen

  • a. De totale omvang aan gebouwen binnen de bestemming 'Recreatie' bedraagt niet meer dan 1,5 hectare;
  • b. Maatvoering per gebouw voor verblijfsrecreatie:
    • 1. Goothoogte maximaal 3 meter;
    • 2. Bouwhoogte maximaal 4,5 meter;
  • c. Per gebouw voor verblijfsrecreatie mag één bergruimte aanwezig zijn met een oppervlakte van maximaal 10m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  • d. In aanvulling op het bepaalde onder b. mogen twee trekkershutten worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 12,5 m²;

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • e. Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    • 1. Bouwhoogte van lichtmasten maximaal 5 meter, waarbij aanvullend geldt dat ter plaatse van parkeervoorzieningen en ter plaatse van de aanduiding 'centrum' maximaal 10 meter is toegestaan;
    • 2. Terreinafscheidingen maximaal 2 meter;
    • 3. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 4,5 meter.
3.2.2 bedrijfswoning

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:

Hoofdgebouw

  • a. Maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. Maatvoering per bedrijfswoning:
    • 1. Goothoogte maximaal 6 meter;
    • 2. Bouwhoogte maximaal 10 meter;
    • 3. Inhoud maximaal 750 m³.

Bijgebouwen

  • c. Maatvoering bijgebouwen bij bedrijfswoning:
    • 1. Goothoogte maximaal 3 meter;
    • 2. Bouwhoogte maximaal 4,5 meter;
    • 3. Oppervlakte maximaal 100 m².

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • d. Per bedrijfswoning mag één carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    • 1. Afstand tot perceelgrens minimaal 5 meter;
    • 2. Bouwhoogte maximaal 3 meter;
    • 3. Oppervlakte maximaal 20 m2.
3.2.3 centrum

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'centrum' gelden de volgende regels:

Gebouwen

  • a. Maatvoering gebouwen:
    • 1. Goothoogte maximaal 6,5 meter;
    • 2. Bouwhoogte maximaal 12 meter;
    • 3. Oppervlakte maximaal 6.325 m2, waarvan de oppervlakte ten behoeve van routegebonden horeca en horeca ten behoeve van verblijfsrecreanten in totaal maximaal 1.325 m2 bedraagt.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a. mag bij een (overdekt) zwembad een glijbaantoren worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van maximaal 13 meter.
3.2.4 manege

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'manege' gelden de volgende regels:

Gebouwen

  • a. Maatvoering gebouwen:
    • 1. Goothoogte maximaal 3,5 meter;
    • 2. Bouwhoogte maximaal 8,5 meter;
  • b. Oppervlakte maximaal 800 m².

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  • c. Afstand tot woningen van derden minimaal 30 meter;
  • d. Bouwhoogte voor lichtmasten maximaal 6 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik voor verblijfsrecreatie van andere bebouwing dan een recreatiewoning, chalet, stacaravan, trekkershut of kampeermiddel;
  • b. Het gebruik voor permanente bewoning van een recreatiewoning, chalet, stacaravan, trekkershut, kampeermiddel of andere bebouwing niet zijnde de bedrijfswoning;
  • c. Het gebruik van de horecavoorzieningen voor ondersteunende horeca ten behoeve van dagrecreatie.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het College van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het gebruik ten behoeve van het houden van een evenement in het buitengebied met dien verstande dat:

  • a. Het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  • b. Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  • c. Er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • d. Onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

De aanduiding "specifieke vorm van waarde - archeologisch monument" (categorie 1) heeft betrekking op de wettelijk beschermde archeologische monumenten in de zin van de Monumentenwet. Daarnaast worden vier categorieën (2 t/m 5) gebieden onderscheiden. Deze categorieën verwijzen naar de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en hiervan onderdeel uitmaakt. Deze categorieën zijn in de volgende tabel opgenomen.

categorie   Bestemmingsplancategorie
Waarde Archeologie  
Diepte
Bodemingreep  
Oppervlakte
Bodemingreep  
Onderstaande regels van toepassing?  
Cat. 1   Wettelijk beschermd monument   n.v.t.   n.v.t.   Neen: aanvraag vergunning bij Rijk / Gemeente  
Cat. 2   Gebied van zeer hoge Archeologische Waarde   >0,4 m   >100 m2   Indien dieper dan 40 cm én groter dan
100 m2  
Cat. 3   Gebied van hoge Archeologische Waarde   >0,4 m   >250 m2   Indien dieper dan 40 cm én groter dan
250 m2  
Cat. 4   Gebied verwachtingswaarde hoog   >0,4 m   >250 m2   Indien dieper dan 40 cm én groter dan
250 m2  
Cat. 5   Gebied verwachtingswaarde middelhoog   >0,4 m   >2500 m2   Indien dieper dan 40 cm én groter dan 2500 m2  

Toelichting tabel

Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan de oppervlakte die per categorie in de tabel is weergegeven, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet. Hierop wordt een uitzondering gemaakt in artikel 4.3.1 sub b, g en h. In die gevallen is ook bij een bodemingreep minder dan 40 cm diep een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden nodig.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens in de vorm van verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
  • b. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  • c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad.In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden mogelijk worden gedaan.
    • 2. Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden.
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 4.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  • b. Een bouwwerk met een bruto oppervlakte van:
    • 1. ten hoogste 100 m2 (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m2 (bij categorieën 3 en 4);
    • 3. ten hoogste 2500 m2 (bij categorie 5);
  • c. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
  • d. Een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage.
  • b. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd.
  • c. Het ophogen en egaliseren van gronden.
  • d. Het verlagen van het waterpeil.
  • e. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren.
  • g. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt.
  • h. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling.
  • i. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen.
  • j. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt.
  • k. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
4.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 4.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

  • a. Maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 3.1, sub b, of sub g of sub h.
  • b. Een verstoringsoppervlakte hebben van:
    • 1. ten hoogste 100 m2 (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m2 (bij categorieën 3 en 4);
    • 3. ten hoogste 2500 m2 (bij categorie 5)
  • c. Ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
  • d. Het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen.
  • e. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of nog mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens over verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens , waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
  • b. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  • c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk worden gedaan.
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • d. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.4 Meerdere vergunningen

Voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is niet toegestaan behalve de volgende uitzonderingen:

  • 1. Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de bedrijfswoning en de bebouwing die verder binnen bestemmingsvlakken is toegestaan.
  • 2. Er is maximaal 1 zwembad toegestaan, mits het bepaalde in artikel 3.2.3 in acht wordt genomen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
7.2 Voorwaarden

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kleinschalige, kortstondige, incidentele evenementen waarvoor op grond van andere regelgeving een vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend.

8.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan van het plan worden afgeweken om toe te staan dat een bijgebouw bij een bedrijfswoning of woning c.q. een deel van een bedrijfsgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. Aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Deze laatste eis geldt niet als er sprake is van een eerste lijns familierelatie tussen de bewoners van de woning en die van de afhankelijke woonruimte.
  • b. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid).
  • c. De afhankelijke woonruimte met een maximale oppervlakte van 75 m², binnen de maatvoeringen voor bijgebouwen bij de (bedrijfs)woningen volgens de geldende bestemming wordt ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m².
  • d. De afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijgebouw, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijgebouw dat op maximaal 20 meter afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijf)woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijgebouw mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 10 meter.
  • e. Aan de omgevingsvergunning wordt de regel verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 specifieke vorm van waarde - archeologisch monument

De functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument' (beleidscategorie 1 als bedoeld in het gemeentelijk archeologiebeleid) heeft betrekking op de wettelijk beschermde archeologische monumenten in de zin van de Monumentenwet.

9.2 veiligheidszone - bevi

Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' mogen geen kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gerealiseerd.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • 1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen.
  • 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer.
  • 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
  • 4. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen.
  • 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
  • 6. de ruimte tussen bouwwerken.
10.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit en bescherming van andere belangen en waarden
10.2.1 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
  • 1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  • 2. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden.
  • 3. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijzigen) vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitplan. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan.
  • 4. Verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan.
  • 5. Het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd.
10.2.2 Bescherming andere belangen en waarden
  • 1. Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat de ontwikkeling als zodanig ter plaatse uit ruimtelijk (natuur, landschap, flora en fauna) en milieukundig (geur, geluid, veiligheid, waterhuishoudkundig) oogpunt aanvaardbaar is.
  • 2. Verder mag er geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere in het geding zijnde belangen. Dit laatste betreft met name de belangen van omwonenden en de belangen (bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden) van (agrarische) bedrijven en andere in de omgeving voorkomende functies zoals horeca, maatschappelijke functies, recreatie en sport.
  • 3. Om te kunnen beoordelen of voldaan wordt aan het gestelde onder 1 en 2 legt de initiatiefnemer een op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling afgestemde ruimtelijke onderbouwing over.
10.2.3 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • 1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  • 2. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen.
  • 3. Het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 11.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering

Lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Voorwaarden
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.2.3 Uitzondering

Lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Somerense Vennen - centrumvoorziening'