direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Somerense Vennen - centrumvoorziening
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van camping Somerense Vennen in Lierop zijn voornemens om de camping een kwaliteitsimpuls te geven. In het centrale deel van de camping zal een centrumvoorziening gerealiseerd worden.

Naast deze ontwikkeling zijn de eigenaren van plan de camping uit te breiden. Dit zal in een ander bestemmingsplan worden geregeld.

De vigerende regelingen maken de ontwikkeling van een centrumvoorziening niet mogelijk. Er is derhalve een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken; één voor het bestaande gedeelte van de camping en één voor het te ontwikkelen deel van de camping. Voorliggende toelichting heeft betrekking op de centrumvoorziening.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Op 29 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Someren het bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied en de directe omgeving de bestemmingen Recreatie, Agrarisch met waarden - landschappelijke waarden, en Bos. Daarnaast is sprake van de dubbelbestemming Archeologie en de functieaanduiding archeologisch monument. In het plan zijn daarnaast diverse functie- en gebiedsaanduidingen opgenomen, om bijvoorbeeld specifieke waarden en een veiligheidszone te beschermen en een specifieke vorm van recreatie aan te duiden.

Op 2 augustus 2011 heeft provincie Noord-Brabant een reactieve aanwijzing op dit plan gegeven. Goedkeuring is onthouden op enkele onderdelen. Op 24 april 2012 heeft de provincie Noord-Brabant besloten de reactieve aanwijziging gedeeltelijk in te trekken. Op 19 maart 2013 is nog een deel ingetrokken. Het bestemmingsplan Buitengebied is door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2013 onherroepelijk geworden.

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Voor de totstandkoming van het plan Somerense Vennen - centrumvoorziening zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages, behorende bij dit plan, zijn als separate bijlagen opgenomen:

  • Vooronderzoek bodem, Uitbreiding Camping Somerse Vennen, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, d.d. 29 juni 2012;
  • Waterparagraaf bestemmingsplan Somerense Vennen - centrumvoorziening, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, d.d. 13 januari 2014;
  • Locatieonderzoek natuurwaarden, Toetsing natuur- en soortenbeleid uitbreiding Somerense Vennen, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, d.d. 20 februari 2013;
  • Notitie luchtkwaliteit ten behoeve van camping Somerense Vennen, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, d.d. 29 juni 2012;
  • Voortoets, Grontmij Nederland B.V. Eindhoven, 19 februari 2013;
  • Geuronderzoek Somerense Vennen, Grontmij Nederland B.V., Arnhem 8 februari 2013;
  • Beeldkwaliteitsplan centrumgebied camping Somerense Vennen, K3H Architecten / Van de Vorst Groenprojecten, 5 maart 2013;
  • Berekeningen extra aantal overnachtingen Somerense Vennen, Van der Reest advies;
  • Beplantingsplan, Van de Vorst Groenprojecten, 25 juli 2012.

1.4 Leeswijzer

Na hoofdstuk 1, inleiding, wordt in hoofdstuk 2 inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de uitbreidingsplannen voor Somerense Vennen - centrumvoorziening.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, waaraan in hoofdstuk 6 aandacht wordt besteed. De procedure, het overleg en de inspraak komen tot slot aan bod in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

2.1 Rijksbeleid en Europese richtlijnen

2.1.1 Natura 2000

De Europese Unie heeft het initiatief genomen voor 'Natura 2000', een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn ook aangegeven als Natura 2000-gebied. Het is niet toegestaan om zonder vooraf toegekende vergunning nieuwe activiteiten in deze gebieden uit te voeren. Nederland heeft haar Natura 2000-gebieden officieel aangemeld. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura-2000-gebied. Echter, op een afstand van ongeveer 250 meter ligt het Natura-2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven. Vanwege de ligging nabij dit Natura 2000-gebied is een voortoets uitgevoerd (zie paragraaf 3.4).

2.1.2 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 vervangt de Natuurbeschermingswet van 1968. De wet is per 1 oktober 2005 in werking getreden. In de Natuurbeschermingswet 1998 is ook de bescherming van de Speciale Beschermingszones (SBZ) op grond van de Habitat- en Vogelrichtlijn geregeld, vanaf het moment dat de gebieden zijn aangewezen door de Europese Commissie. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt ook de bescherming van de zogenaamde Beschermde Natuurmonumenten en gebieden die de minister van LNV aanwijst ter uitvoering van internationale verplichtingen.

Projecten of handelingen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn verboden. Ook activiteiten buiten de beschermde gebieden kunnen verboden zijn, indien deze activiteiten negatieve effecten veroorzaken op de kwalificerende natuurwaarden van het gebied (externe werking). Het toetsingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 kent de volgende procedurevarianten:

  • 1. Er is zeker geen kans op effecten: geen vergunningplicht.
  • 2. Er is een kans op effecten, maar zeker niet significant: vergunningaanvraag via een verslechteringstoets (art. 19f).
  • 3. Er is een kans op significante effecten: vergunningaanvraag via passende beoordeling (art. 19d).
2.1.3 Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht, deze is gericht op de duurzame instandhouding van soorten. De Flora- en Faunawet bundelt de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. Ook is in deze wet opnieuw vastgesteld welke planten- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. Belangrijkste consequentie van deze nieuwe wet is dat ontheffing moet worden aangevraagd voor uitvoeringswerkzaamheden in de meest brede zin van het woord, als een soort of leefgebied van een beschermde soort door deze werkzaamheden kan worden aangetast. Dat geldt voor alle beschermde soorten, waaronder een groot aantal vrij algemeen voorkomende soorten.

2.1.4 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water (hierna: Krw) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Krw is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. Doel is in 2015 de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in orde te hebben. In het verleden zijn vele Europese richtlijnen op het gebied van water verschenen. De Krw moet in deze verschillende soorten regels meer eenheid brengen.

De Kaderrichtlijn Water vindt zijn doorwerking in het waterbeleid van de gemeente en het waterschap.

2.1.5 Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding (1999) beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Hierbij zijn van belang:

  • ruimte voor gebiedsgericht beleid (o.a. duurzaam stedelijk waterbeheer);
  • terugdringen van de verdroging;
  • waterbodemproblematiek in relatie tot de verontreiniging van het oppervlaktewater met diffuse bronnen.

De Vierde Nota Waterhuishouding vindt zijn doorwerking in het waterbeleid van de gemeente en het waterschap.

2.1.6 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

In de SVIR staan de algemene doelstellingen voor Nederland beschreven, dit zijn: concurreren, bereikbaarheid, leefbaar en veiligheid. Daar streeft het Rijk naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

EHS

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De wettelijke bescherming van de EHS is geregeld via het bestemmingsplan en structuurvisies. De afweging voor ingrepen in de EHS gaat volgens het 'nee, tenzij'-principe' en is stapsgewijs weergegeven in onderstaande figuur. Indien bij een ingreep schade wordt aangericht aan een EHS gebied dient dit in ieder geval gemitigeerd te worden. De resteffecten aan verlies in kwaliteit en oppervlak dient te worden gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0001.png"

Figuur 2.1 Het ”nee, tenzij"-principe van het compensatiebeginsel

De ontwikkeling van de centrumvoorziening vindt niet plaats in het gebied dat is aangeduid als EHS, zoals weergegeven in figuur 2.2. Het deel van de camping dat is begrensd in de EHS heeft het natuurbeheertype N16.01 “droog bos met productie”. In de huidige situatie is dit gebied ingericht als camping. Met de voorgenomen ingreep zijn negatieve effecten op de EHS niet uitgesloten en dient een compensatiebeginsel te worden uitgewerkt volgens het 'Nee, tenzij'-principe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0003.png"

Figuur 2.2: Begrenzing EHS

2.1.7 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het recent vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige PKB’s in regelgeving. Deze belangen maken deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR).

De in de 'Wijziging van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (eerste aanvulling)' opgenomen artikelen worden toegevoegd aan het Barro. De inhoud is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid die door het kabinet in de SVIR zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid.

Artikel 2.10 gaat in op de ecologische hoofdstructuur. Geregeld is dat de op land liggende gebieden die de Ecologische hoofdstructuur vormen bij provinciale verordening worden aangewezen; de plaats van die gebieden wordt geometrisch vastgelegd. Voorts worden bij provinciale verordening regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan in gebieden behorende tot de Ecologische hoofdstructuur geen bestemmingen mogelijk maakt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, die per saldo tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden in die gebieden leiden, tenzij:

  • a. er sprake is van een groot openbaar belang,
  • b. er geen reële andere mogelijkheden zijn, en
  • c. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

De begrenzing van de ecologische hoofdstructuur kan bij of krachtens provinciale verordening onder voorwaarden worden gewijzigd.

2.1.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r. aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet een m.e.r.(beoordeling) nodig is.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten is 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen en permanente kampeer- en caravanterreinen' (activiteit D10). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op 250.000 bezoekers per jaar of meer, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in gevoelig gebied. In het kader van het Besluit m.e.r. dient het totale planvoornemen van de camping te worden beschouwd, dus ook de uitbreiding van de camping. In onderstaande tekst wordt daarom ook de uitbreiding van de camping beschouwd.

De voorgenomen activiteiten in het plan Somerense Vennen liggen onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is:

  • 1. Het plan leidt tot 40.000 – 50.000 bezoekers per jaar;
  • 2. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 15 hectare;
  • 3. In het plangebied worden geen ligplaatsen of een jachthaven gerealiseerd;
  • 4. Enkel het uitbreidingsgebied (buiten dit bestemmingsplan vallend) van circa 5 hectare is in de EHS gelegen. Het overige deel van het plangebied maakt geen onderdeel uit van de EHS.

Daarnaast is vanwege de mogelijke beïnvloeding van beschermde Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven, dat in de omgeving van het plangebied is gelegen, een Voortoets uitgevoerd. Uit deze Voortoets blijkt dat het planvoornemen geen significant negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied heeft. Ook in de provinciale milieuverordening zijn geen specifieke aanvullende voorwaarden omtrent een eventuele m.e.r.-plicht opgenomen.

Het bovenstaande betekent samengevat dat ten behoeve van de besluitvorming over voorliggend bestemmingsplan geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In tabel 2.1 zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggend bestemmingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan, blijkt dat het plan geen specifieke significante milieueffecten veroorzaakt die in de ogen van de initiatiefnemer het doorlopen van een m.e.r.(beoordelings)procedure rechtvaardigt.

Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend voorontwerp bestemmingsplan ter visie te leggen, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

Tabel 2.1 Kenmerken van het plan Somerense Vennen

Kenmerken van het plan Somerense Vennen  
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst)   D10: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen en permanente kampeer- en caravanterreinen;

Initiatief: ontwikkeling centrumvoorziening (zwembad en indoor speelterrein) en uitbreiding van de camping. Het plangebied is circa 15 hectare groot, het aantal bezoekers bedraagt 40.000 / 50.000 per jaar en enkel de uitbreiding (circa 5 hectare) is gelegen in de EHS.  
Cumulatie met andere projecten   In de nabijheid van het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Nee  
Productie afvalstoffen   Geen specifieke effecten verwacht  
Verontreiniging en hinder   Niet van toepassing.  
Risico voor ongevallen   Geen specifieke risico's.  
Plaats van de projecten  
Bestaande grondgebruik   Ter plaatse van de centrumvoorziening is de bestaande camping gelegen. Ter plaatse van de uitbreiding is sprake van een bosgebied, dit bosgebied wordt gedeeltelijk gebruikt voor recreatieve activiteiten (paint ball).  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Niet van toepassing. Nabij het plangebied is kwetsbare Natuur gelegen. Uit de uitgevoerde Voortoets blijkt dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op het Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven.  
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat planrealisatie geen significante negatieve effecten heeft op bodem, water, flora en fauna, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid. Dit blijkt uit de onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd en zijn opgenomen in voorliggende toelichting van het bestemmingsplan. Wel is de centrumvoorziening gelegen in een gebied dat is aangeduid als archeologisch monument. In overleg met de RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) is besloten dat hier nader archeologisch onderzoek plaats dient te vinden en dat een vergunning aangevraagd dient te worden maar dat de ontwikkeling in principe mogelijk is.  
Kenmerken van het potentiële effect  
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   Niet van toepassing.  
Grensoverschrijdend karakter   Niet van toepassing.  
Orde van grootte en complexiteit effect   Niet van toepassing.  
Waarschijnlijkheid effect   Niet van toepassing.  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Niet van toepassing.  
Conclusie   De functiewijziging in het bestemmingsplan leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.  

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Ruimtelijke ordening, die 1 januari 2011 in werking is getreden, geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025 en hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. In de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit.

De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten. Bij de vaststelling van deze Structuurvisie zijn de uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 vervallen.

De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.

De structuurvisie is samen met de Verordening ruimte (zie paragraaf 2.2.2) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren.

Het plangebied Somerense Vennen ligt in het Structuurvisie-gebied Peelrand en heeft daarbinnen de Structuurvisie-verklaring jong bos. Het plangebied is gelegen in de groenblauwe structuur. Hier ligt de nadruk op natuurbehoud en natuurontwikkeling. Hierbinnen wordt een onderscheid gemaakt tussen het kerngebied groenblauw en de groenblauwe mantel. Het centrale gedeelte van het plangebied ligt in de groenblauwe mantel, de randen van het plangebied liggen in het kerngebied groenblauw.

De groenblauwe mantel heeft als hoofddoel om de kerngebieden groenblauw, de gebieden met de hoogste natuurwaarden en de hoogste bescherming te beschermen. Deze gebieden vormen een mantel om het kerngebied. In de groenblauwe mantel is behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) een belangrijke opgave. Vormen van grondgebonden agrarisch grondgebruik zijn van blijvend belang voor de ontwikkeling van groene en blauwe waarden. Binnen het gebied liggen kansen voor recreatie en toerisme.

Binnen de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het is nodig deze positie te behouden en/of een ontwikkeling in grondgebonden agrarisch gebruik te bevorderen. Er zijn ook diverse recreatieve en toeristische bedrijven binnen de groenblauwe mantel aanwezig. De recreatieve waarde en de belevingswaarde van het landschap laten toenemen is een belangrijke opgave. Ontwikkelingen zijn hier wel mogelijk, zolang deze maar bijdragen aan het ontwikkelingsperspectief van de groenblauwe mantel. Stedelijke functies zijn hier uitgesloten en ook bezoekersintensieve functies passen niet op deze locatie. Echter ontwikkelingen die ruimte bieden aan versterking van de groenblauwe mantel zijn overweegbaar.

De nieuwe centrumvoorziening ondersteunt de recreatieve waarde van het gebied en verbetert de gebruikswaarde van de groenblauwe mantel. Het plan leidt dus tot positieve effecten op de groenblauwe mantel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0004.png"

Figuur 2.3 Uitsnede structurenkaart Structuurvisie ruimtelijke ordening

2.2.2 Verordening ruimte

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een verordening opgesteld waarin de provincie aangeeft welke doelen en ambities bereikt moeten worden en welke instrumenten zij wil inzetten. In de Verordening ruimte staan de juridisch bindende regels voor de uitwerking van het provinciaal beleid. De provinciale Verordening ruimte is een concrete uitwerking van de ambities van de provincie Noord-Brabant. Provinciale Staten hebben op 17 december 2010 de Verordening ruimte vastgesteld. Op 11 mei 2012 is de Verordening ruimte gewijzigd. Daarnaast is op 9 oktober 2012 is ter plaatse van het plangebied een wijziging vastgesteld in verband met het Natuurbeheerplan 2013.

Groenblauwe structuur

Het plangebied is gelegen binnen de groenblauwe structuur. De groenblauwe structuur valt in twee gedeelten uiteen, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel. In figuur 2.4 en figuur 2.5 zijn uitsneden van de kaart 'natuur en landschap' behorend bij de Verordening opgenomen.

Ecologische hoofdstructuur

Het kerngebied natuur en water bestaat uit de ecologische hoofdstructuur met inbegrip van de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Dit kerngebied omvat de bestaande natuurgebieden, waaronder de Natura 2000-gebieden, en de gebieden die nog omgevormd moeten worden naar natuur en nu nog vaak in agrarisch gebruik zijn. In de Verordening ruimte zijn al deze gebieden begrensd. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bepaald dat deze strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Zolang inrichting en beheer van natuur nog niet zeker zijn, worden bestaande rechten echter gerespecteerd. Indien sprake is van aantasting van de aanwezige waarden door activiteiten in of buiten de ecologische hoofdstructuur geldt een compensatieplicht.
Naast regels voor bescherming van de ecologische hoofdstructuur en de attentiegebieden EHS zijn in de Verordening ruimte (procedure)regels opgenomen ten aanzien van wijziging van de begrenzing, het compensatieplan en voorwaarden voor compensatie.

De wijziging op de Verordening ruimte in verband met het Natuurbeheerplan 2013, betekent dat camping Somerense Vennen niet langer in de EHS is gelegen. De oostzijde van het plangebied, waarin onder andere de centrumvoorzieningen zijn gelegen, maakt nu onderdeel uit van de groenblauwe mantel, net als de westzijde van het huidige campingterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0005.png"

Figuur 2.4: Uitsnede kaart 'natuur en landschap' uit Verordening ruimte 2012 (Bron: Provincie Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0006.png"

Figuur 2.5: Uitsnede kaart 'natuur en landschap' uit Wijziging Verordening ruimte ivm Natuurbeheerplan 2013 (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De beheergebieden ecologische hoofdstructuur liggen binnen de groenblauwe mantel evenals de groene gebieden binnen én nabij de bestaand stedelijk gebied. In de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Ook recreatieve en toeristische bedrijven zijn binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande functies respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van die functies. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel dient op grond van de Verordening een verantwoording te geven over de wijze waarop de kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard en stelt regels ter bescherming van de aanwezige waarden en kenmerken.

Vanwege de geringe impact van de plannen kiest de gemeente voor het aanbrengen van kwaliteitsgroen aan de randen van het campingterrein. Op die manier komen de investeringen ook de camping ten goede. Op deze wijze wordt ook aansluiting gevonden bij de Handreiking Kwaliteitsverbetering van de provincie, waarin deze optie nadrukkelijk ook als mogelijkheid is genoemd. De initiatiefnemer heeft een beplantingsplan opgesteld (zie bijlage 9), dat door de gemeente is goedgekeurd.

De hierboven omschreven invulling van de investeringseis zal worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen campinghouder/-eigenaar en de gemeente Someren.

Recreatiewoningen en dagrecreatie in het buitengebied

Voor een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied geeft de Verordening ruimte algemene regels, zoals voor wonen in het buitengebied en voor landgoederen. Deze regels zijn erop gericht om een kader te geven voor de aard en omvang van deze ontwikkelingen waarbinnen de gemeente haar eigen ruimtelijke afweging kan maken. Voor onder meer dagrecreatie zijn afwijkende regels opgenomen. Onderstaand worden deze afwijkende regels nader toegelicht.

Dagrecreatie

Uitbreiding van een dagrecreatief terrein binnen de groenblauwe mantel is toegestaan mits dit niet leidt tot de bouw van gebouwen met een totale omvang van meer dan 1,5 hectare. De beoogde ontwikkeling mag niet leiden tot een te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen samen genomen van meer dan 100.000 per jaar tot ten hoogste 250.000 per jaar.

Camping de Somerense Vennen zal maximaal 40.000 - 50.000 bezoekers/overnachtingen per jaar hebben. Ook de oppervlakte van 1,5 hectare aan gebouwen zal door realisatie van de centrumvoorziening niet worden behaald. Het plan is dus niet in strijd met de Verordening ruimte.

Conclusie

Het plan voorziet in de ontwikkeling van een centrumvoorziening (maximaal milieucategorie 3.1). De ontwikkeling leidt tot een kwaliteitsimpuls van de bestaande voorzieningen en van de camping als geheel. De camping krijgt door de voorgenomen ontwikkeling een aantrekkelijkere uitstraling. De bebouwing en de hoogte van de centrumvoorziening passen binnen de omgeving aangezien ter plaatse meer bebouwing aanwezig is. Bovendien worden alle voorzieningen gecentraliseerd in een gebied dat momenteel ook in gebruik is voor recreatieve activiteiten. Dit betekent dat er ten behoeve van de ontwikkeling geen gronden verloren gaan met natuurlijke of landschappelijke waarden.

Vanwege de geringe impact van de plannen kiest de gemeente voor het aanbrengen van kwaliteitsgroen aan de randen van het campingterrein, conform het opgestelde beplantingsplan.

De ontwikkeling betreft vanwege de beperkte hoeveelheid bezoekers (40.000 – 50.000 voor de totale camping) geen grootschalige ontwikkeling. Hiervan is sprake wanneer meer dan 100.000 bezoekers per jaar worden verwacht. Ook maakt het bestemmingsplan geen bebouwing met een omvang van meer dan 1,5 hectare mogelijk. De effecten van het planvoornemen op de omgeving zijn dan ook minimaal.

2.2.3 Beleid met betrekking tot water

Provinciaal waterbeleid

Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of in een beschermingszone voor de winning van grondwater volgens de Provinciale Milieu Verordening Noord-Brabant 2010 (zie figuur 2.6).

Waterschapsbeleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangsprincipes ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Deze uitgangsprincipes zijn opgenomen in de beleidsnotitie "Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” (waterschap De Dommel en waterschap Aa en Maas, juli 2006, bestuurlijk vastgesteld 14 november 2007).

De beleidsuitgangspunten zijn:

  • Het bestaande grondwater- en oppervlaktewaterregime dient intact te blijven, oftewel er dient hydrologisch neutraal gebouwd te worden. Hemelwater wat valt ter plaatse van daken en verhardingen mag niet versneld worden afgevoerd naar het regionale afwateringsstelsel;
  • Voor de verwerking van hemelwater dienen de afwegingsstappen hergebruik-vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt te worden gehanteerd. De afvoer mag niet meer bedragen dan de afvoer in de oorspronkelijke situatie. Hiervoor hanteert het waterschap een bergingsnorm en een maximale toegestane landbouwkundige afvoer;
  • Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt de voorkeursvolgorde schoon houden, scheiden en tenslotte zuiveren. Afvoer van schoon water naar het gemengd stelsel wordt in principe niet meer toegestaan. Afvalwater en hemelwater dienen gescheiden te worden aangeboden bij de perceelsgrens. Verder dienen bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de voorkeursvolgorde dienen in alle gevallen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoon houden) te worden onderzocht.

De huidige bergingsnorm houdt in dat een bui die statistisch gezien 1 keer in de 10 jaar voorkomt + 10% binnen het plangebied geborgen dient te worden. Bij een bui die statistisch gezien 1 keer in de 100 jaar voorkomt + 10% mogen water op straat situaties ontstaan, mits er geen onacceptabele schade optreedt (bijvoorbeeld aan gebouwen). De waterberging dient volledig boven de GHG te liggen. Voor het berekenen van de berging dient het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO-tool) gehanteerd te worden.

In het kader van ontwikkeling van de centrumvoorziening is een watertoets uitgevoerd (zie paragraaf 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0007.png"

Figuur 2.6: Uitsnede kaart verordening Water (bron: www.brabant.nl)

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Buitengebied

De Structuurvisie Buitengebied, die is vastgesteld op 18 juni 2010, heeft als doel de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te verbeteren. De Structuurvisie beschrijft en verbeeldt de ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied en beschrijft de wijze waarop de gemeente deze kwaliteiten wil verbeteren.

Het plangebied is geheel aangeduid als landschapstype 'Bos en mozaïek'. De afwisseling tussen plassen, bos en heide maakt het westen van de gemeente Someren tot een aantrekkelijk recreatiegebied. Hier liggen bos- en natuurgebieden zoals de Somerensche en Lieropsche heide en de plassen Beuven en Starven. Deze bossen zijn gelegen op een reliëfrijke zandbodem. Mede hierdoor zijn dit afwisselende gebieden, met heide, vennen, moerasachtige laagtes en bos. Langs de randen van de bossen bestaat een afwisseling tussen open gebieden en kleinere bosjes, het mozaïeklandschap. Rond Moorsel en de Vleutloop is een dergelijk kleinschalig besloten landschap te herkennen. Hier komt incidenteel enige bebouwing voor.

In het bos- en mozaïek landschap staan ontwikkelingen ten behoeve van de natuur voorop. De waarde van de natuurgebieden in het westen wordt vergroot door de kleinere bosgebieden hiermee te verbinden, door de aanleg van singels en bosjes. De natuurwaarde wordt verder versterkt door het verloven en vernatten van het bos. Ook de randen van de bosgebieden worden aangepast op hun ecologische functie. Dit gebeurt door de koppeling met het aanliggende landschap te verbeteren. Hierdoor krijgen aanliggende akkers een ondersteunende functie voor de natuurgebieden. Naast de ontwikkeling van natuur, is recreatie ook een belangrijke functie van dit landschap. Door de voorzieningen, zoals fiets- wandel- en ruiterpaden, te verbeteren wordt er beter voorzien in de recreatieve behoefte. Dagrecreatie ondersteunende horeca en speelvoorzieningen kunnen ook een bijdrage leveren aan de recreatieve waarde van de bosgebieden.

Verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn op grond van de Structuurvisie Buitengebied slechts mogelijk in bebouwingsconcentraties. Het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst is een voorwaarde voor de mogelijkheid om rode ontwikkelingen toe te staan. Gekeken moet worden naar de landschappelijke inpassing, waarbij in de directe omgeving van de ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Indien dit niet mogelijk is, zal worden gekeken naar manieren om de ruimtelijke kwaliteit te compenseren en elders de ruimtelijke kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van inrichtingsmaatregelen. Deze bijdrage kan bestaan uit een fysieke ingreep in het landschap elders of uit een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Someren door het leveren van een financiële bijdrage aan een groenfonds, waardoor op een later moment de groene ontwikkelingen gefinancierd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0008.png"

Figuur 2.7 Uitsnede Structuurvisie Buitengebied

2.3.2 Beleid met betrekking tot toerisme & recreatie

In januari 2011 is het beleidsdocument "De kracht van Toerisme” opgesteld, dat het beleid en het actieprogramma weergeeft met betrekking tot toerisme en recreatie in de gemeente Someren.

Het toeristisch recreatief beleid beoogt te sturen op ontwikkeling. De toeristisch recreatieve sector in Someren wil en kan groeien waarbij ze een nog belangrijkere bijdrage gaat leveren aan een duurzame economie en leefomgeving. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • de groei van het toerisme en recreatie in Someren is gebaseerd op de eigen identiteit en kernwaarden van Someren: het natuurlijk groene karakter, het typisch Brabantse landschap, de rust en de ruimte die de gemeente kenmerken;
  • toerisme en recreatie zijn in balans met de sfeer en de groene natuurlijke uitstraling van de gemeente;
  • de ontwikkeling van het toerisme gaat gepaard met behoud of kwalitatieve verbetering van de landschappelijke aspecten van de dorpskernen en de natuur;
  • de ontwikkeling van het toerisme draagt bij aan de leefbaarheid van de gemeente;
  • er is kennis van marktwerking en van de behoefte aan ontwikkelingsruimte van bestaande bedrijven;
  • het beleid is flexibel en dynamisch, het beweegt mee met ontwikkelingen en kansen;
  • bestaande rechten van toeristisch recreatieve bedrijven worden gerespecteerd;
  • kwaliteit gaat boven kwantiteit;
  • een tweejaarlijkse monitoring en effectmeting geven sturing aan de ontwikkeling van het beleid. Dit betekent dat de doelstellingen en actiepunten zo mogelijk zo geformuleerd worden dat ze meetbaar zijn en dat, indien wenselijk, actiepunten worden aangepast aan een nieuwe situatie;
  • de gemeente en de toeristisch recreatieve sector zetten zich gezamenlijk in voor de realisatie van de gezamenlijk geformuleerde ambitie;
  • de gemeente hecht veel waarde aan de toegankelijkheid van recreatieve voorzieningen voor mensen met een functionele beperking.

Realisatie van voorliggend plan draagt bij aan een verdere versterking van de toeristischrecreatieve sector.

2.3.3 Waterplan

In 2005 is door de gemeente Someren samen met de andere waterpartners (Waterschap Aa en Maas, Waterschap De Dommel, Brabant Water en de provincie Noord-Brabant) het Waterplan Someren opgesteld. Doel van dit plan is om het thema water en daaruit voortkomende waterdoelstellingen door te kunnen laten werken in alle ruimtelijke afwegingen.

2.4 Conclusie beleidskader

De ontwikkelingen in het plangebied passen binnen het gestelde beleidskader. Er wordt met zorg omgegaan met de in het gebied aanwezige waarden, waaronder ecologische waarden, archeologische waarden en hydrologische waarden.

Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse

In het kader van de ontwikkeling van Somerense Vennen - centrumvoorziening zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

3.1 Bodemkwaliteit

Er is een historisch vooronderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van potentiële verdachte locaties ten aanzien van bodemverontreinigingen ter plaatse van het plangebied (Grontmij, kenmerk GM-0032138, rev. c2, 29 juni 2012) . Het vooronderzoek bodem is uitgevoerd conform de NEN 5725, Bodem – Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek, januari 2009. Navolgend worden de belangrijkste bevindingen weergegeven.

Regionale bodemopbouw

In onderstaande tabel is de regionale bodemopbouw samengevat weergegeven (bron: www.dinoloket.nl).

Tabel 3.1: Regionale bodemopbouw

Globale diepte
t.o.v. NAP  
Geohydrologische
schematisatie  
Lithostratigrafie   Samenstelling  
+23 tot + 8
 
Pleistocene Deklaag   Formatie van Twente (Nuenen groep)   Fijne zanden met dunne leemlagen  
+ 8 tot - 43   1ste watervoerend pakket   Formatie van Kedichem   Grove zanden en grinden  
-43 tot - 70   1ste waterscheidende laag   Formatie van Sterksel   Afwisselend matig fijne/grove zanden met klei-inschakelingen  

Bodemkwaliteit

Voor het plangebied is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Uit dit vooronderzoek blijkt, dat de locatie als onverdacht kan worden beschouwd. Gelet hierop kan voor de bodemkwaliteit worden uitgegaan van de diffuse bodemkwaliteit van de bodemkwaliteitszone van de door de gemeente vastgestelde bodemkwaliteitskaart (d.d. 25 mei 2012). Voor onderhavig plangebied is dit de zone "Buitengebied". De "overall" kwaliteit van de boven- en ondergrond in deze zone kan worden aangemerkt als "AW-2000" (achtergrondwaarden) en levert geen belemmeringen op ten aanzien van het gewenste gebruik van de locatie. Wel kunnen diffuse verontreinigingen met zware metalen in het grondwater leiden tot gebruiksbeperkingen ten aanzien van het gebruik van het grondwater voor beregenings- of consumptiedoeleinden. In het kader van de ruimtelijke procedure wordt verder geen bodemonderzoek noodzakelijk geacht.

Aangezien op onderhavige locatie geen recente bodemonderzoeksgegevens bekend zijn, dient in het kader van de aanvraag van een aanvraag omgevingsvergunning bouwen (voor zover dit bouwwerken betreft met een woon- of verblijfsfunctie) te zijner tijd nog een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 te worden uitgevoerd. Dit onderzoek kan zich beperken tot de bouwlocatie.

Indien als gevolg van graafwerkzaamheden op de locatie (bijv. t.b.v. het bouwrijp maken van het terrein) grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, dan dient deze te worden afgevoerd conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit c.q. de Nota bodem-beleid Someren (d.d. 25 mei 2012).

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor planrealisatie.

3.2 Water

Ten behoeve van het plan heeft Grontmij een waterparagraaf opgesteld (zie bijlage 2).

Huidige situatie

Grondwaterstanden

Volgens de Wateratlas Noord-Brabant (atlas.brabant.nl/wateratlas) komen ter plaatse van het campingterrein grondwatertrappen V (centrale veld) en VI tot VIII (overige deel terrein) voor. Dit komt neer op een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) die varieert van circa 0,25 m-mv (centrale veld) tot dieper dan 1,4 m-mv en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) die overal dieper is dan 1,2 m-mv.

Oppervlaktewater 

Het plangebied valt voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer binnen het beheersgebied van waterschap Aa en Maas. Nabij de locatie zijn een aantal oppervlaktewateren aanwezig. Direct ten westen van de uitbreidingslocatie stroomt de Astense Aa, in het zuidwesten stroom de Peelrijt en in het westen op een afstand van circa 200 meter stroomt de Kleine Aa. Deze oppervlaktewateren worden beheerd of geschouwd door het waterschap.

Huidige riolering

In de huidige situatie is het campingsterrein voor wat betreft vuilwater aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Uitwerking waterhuishouding

De toepassing van een duurzame waterhuishouding betekent dat de afvoer van 'schoon hemelwater' en 'vuil' huishoudelijk afvalwater via gescheiden systemen plaatsvindt. Het vuilwater afkomstig van het campingterrein zal via een droogweerafvoer (dwa) riolering worden verzameld en geloosd in het bestaande rioleringsysteem van de gemeente Someren. Het afstromende hemelwater wordt binnen het plangebied door middel van berging en infiltratie verwerkt. Op basis van de beschikbare informatie laat de bodemgesteldheid dit toe.

Oppervlakken die in contact komen met hemelwaterstromen mogen niet uit uitloogbare materialen worden vervaardigd. De gemeente kan een aanvraag om omgevingsvergunning hierop toetsen doordat het bouwbesluit hier in de bepalingen van artikel 5.8 in voorziet.

In de onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van het toekomstige verhard oppervlak in de nieuwe situatie.

Tabel 3.2: Toekomstig verhard oppervlak per deelgebied in Centrumgebied

Deelgebied   Bebouwing
(in m²)  
Verharding
(in m²)  
Totaal verhard oppervlak
(in m²)  
41 parkeerplaatsen + weg   0   1000   1000  
Plein + kiosk   20   830   850  
2 opstelplaatsen bij receptie   0   60   60  
Overstekend dak van zwembad naar restaurant   200   0   200  
Dorpsplein   0   950   950  
Sportaccomodatie   720   0   720  
Speeltuin   0   1300   1300  
Totaal   940   4140   5080  

Als gevolg van de ligging in een beschermd gebied wordt gestreefd naar minimaal hydrologisch standstill van de verdroging en maximaal naar volledig herstel van grondwaterstanden en kwelsituaties. Normaliter dienen berging- en infiltratievoorzieningen berekend te worden op de nettotoename (dus minus gesloopte opstallen en te verwijderen verharding). In het licht van het beleid wordt al het nieuw te realiseren verhard oppervlak meegenomen in de berekeningen.

Het hemelwater dat valt ter plaatse van de daken en verhardingen wordt verzameld en lokaal geïnfiltreerd. Een vertraagde afvoer richting de openbare ruimte wordt niet gerealiseerd.

De T=10 + 10% dient binnen de bergingsvoorzieningen geborgen te worden. De benodigde berging kan binnen het plangebied gerealiseerd worden door de aanleg van IT-riolering en bergingsvoorzieningen. Bergingscapaciteit in de riolering mag alleen worden gerekend, indien deze boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) wordt aangelegd. In onderstaande tabel is de benodigde berging weergegeven.

Tabel 3.3: Dimensionering hemelwaterberging Centrumgebied

Deelgebied   Bebouwing
(in m²)  
Verharding
(in m²)  
Benodigde
Berging totaal
(m3) T=10+10%  
Benodigde
Berging totaal
(m3) T=100+10%  
41 parkeerplaatsen + weg   0   1000   54   75  
Plein + kiosk   20   830   46   64  
2 opstelplaatsen bij receptie   0   60   3   4  
Overstekend dak van zwembad naar restaurant   200   0   11   15  
Dorpsplein   0   950   51   71  
Sportaccomodatie   720   0   39   54  
Speeltuin   0   1300   70   97  
Totaal       274   380  

Riolering

Uitgangspunt is dat het vuilwatersysteem wordt aangesloten op het bestaande vuilwatersysteem van de gemeente Someren. Het vuilwater afkomstig van het centrumgebied zal via een droogweerafvoer (dwa) riolering worden verzameld en worden geloosd in het bestaande rioleringsysteem.

De gemeentelijke riolering, waarop in de huidige situatie al op aangesloten is, en waar de toekomstige voorzieningen ook op aangesloten worden, dient te zijn gedimensioneerd op het maximum aantal bezoekers dat op hetzelfde moment op de camping aanwezig is.

Belasting verblijvende bezoekers

Er zijn momenteel 140 campingplaatsen beschikbaar en 15 bungalows. Per campingplaats wordt uitgegaan van gemiddeld 3,2 personen. Per bungalowplaats wordt uitgegaan van 3,8 personen. Dit betekent dat in totaal tegelijkertijd maximaal 448 personen op de campingplaatsen aanwezig zijn, en 57 in de bungalows.

Volgens de normen van de gemeente dient er in de riolering per campingbezoeker 5 liter per uur verwerkt te kunnen worden. Voor een bezoeker van de bungalows geldt een norm van 10 liter per uur.

Dit zorgt voor een totaal benodigde capaciteit van (448 x 5 = 2240) + (57 x 10 = 570) = 2810 liter per uur. Welbeschouwd zijn dit dus 2,5 à 3 kuubs per uur.

Volgens de verwachtingen van adviesbureau Van der Reest (zie bijlage 8) leiden de nieuwe centrumvoorzieningen tot een toename in het aantal overnachtingen, maar niet in het aantal bezoekers, die het park tegelijkertijd bezoeken. Het aantal verblijfplaatsen wordt namelijk niet uitgebreid. Dit betekent dat de benodigde rioolcapaciteit hetzelfde blijft als in de huidige situatie.

Belasting zwembad

Voor een zwembad geldt geen maatgevende belastingsnorm op de riolering. Dit heeft ermee te maken dat het zwembad gedurende de periode van gebruik slechts zeer beperkt zal lozen op de riolering. Deze hoeveelheden zijn verwaarloosbaar. Het zwembad zal continu worden gezuiverd, zodat bijvulling en lozing slechts zeer beperkt nodig is. Als het zwembad wel volledig wordt geleegd, vindt dit altijd plaats op een moment dat de camping gesloten is. De capaciteit die normaal ten behoeve van de bezoekers wordt aangewend is dan beschikbaar voor het lozen van het zwembad. Op het moment dat dit aan de orde is, zal dit gecontroleerd gebeuren, zodat geen overbelasting plaatsvindt.

Belasting dagbezoekers

Afgaande op de omvang van de centrumvoorzieningen, en met name het zwembad, moet worden geconcludeerd dat de voorzieningen met name zijn bedoeld voor verblijvende bezoekers. De voorzieningen zijn simpelweg niet groot genoeg om een noemenswaardige hoeveelheid dagbezoekers te faciliteren. De daadwerkelijke invloed op de capaciteit van de riool door aanwezigheid van dagbezoekers zal in de praktijk dan ook te verwaarlozen zijn.

Conclusie

Gezien de bovenstaande conclusies kan worden geconcludeerd dat er geen capaciteitsproblemen voor het bestaande rioleringssysteem te verwachten zijn.

3.3 Archeologie en cultuurhistorie

De realisatie van de centrumvoorziening vindt plaats in een gebied dat is aangemerkt als wettelijk beschermd monument. Bodemverstorende activiteiten zijn hier niet toegestaan zonder toestemming van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wenschap (OCW). Voordat gebruik gemaakt kan worden van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, moet eerst door de Staatssecretaris van OCW een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 zijn verleend. Het Rijksbeschermd archeologisch monument (tevens categorie 1 in het gemeentelijk archeologiebeleid) is opgenomen middels een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument'. Voorliggend bestemmingsplan maakt het direct mogelijk om de gewenste uitbreiding te realiseren. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan echter niet worden verleend zonder de vergunning op grond van de Monumentenwet. Daarom zal voorliggend bestemmingsplan pas worden vastgesteld nadat deze Monumentenwet-vergunning is verleend.

Het gemeentelijk archeologiebeleid maakt onderscheid in 7 beleidscategorieën met elk een eigen beschermingsniveau. In het plangebied komen de volgende categoriën voor:

  • Categorie 1: wettelijk beschermd archeologisch monument.
    Bodemverstorende activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij vooraf een vergunning is verleend door de minister van OCW.
  • Categorie 5: gebieden met een middelhoge archeologische verwachting.
    Er geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm én een verstoringsoppervlakte vanaf 2.500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0009.png"

Figuur 3.1 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Someren

In voorliggend bestemmingsplan is de beleidscategorie 5 uit het gemeentelijke archeologiebeleid beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning dient een rapport te worden overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.

3.4 Natuur en soorten

Grontmij heeft onderzoek gedaan naar de natuurwaarden in het plangebied (Locatieonderzoek natuurwaarden, Toetsing natuur- en soortenbeleid uitbreiding Somerense Vennen, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, d.d. 19 februari 2013). Het onderzoek is gebaseerd op bestaande gegevens, aangevuld met veldbezoeken van 15 september 2010 en 2 augustus 2011. Ook is vanwege de ligging van het plangebied nabij het Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven een voortoets uitgevoerd (Voortoets, Grontmij Nederland B.V., Eindhoven, d.d. 19 februari 2013). Onderstaand worden de conclusies en aanbevelingen weergegeven.

Conclusies

  • Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Echter, op een afstand van ongeveer 250 meter ligt het Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven. Met de voorgenomen ingreep zijn mogelijk negatieve effecten niet uit te sluiten daarom is een voortoets uitgevoerd. Uit de voortoets blijkt dat er geen sprake is van een mogelijk significant negatieve aantasting van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Strabrechtse Heide & Beuven en Beschermd Natuurmonument Beuven;
  • Het plangebied ligt volledig binnen de Groenblauwe mantel uit de Verordening ruimte 2011';
  • Door een gebrek aan geschikte groeiplaatsen binnen het plangebied, kan de aanwezigheid van beschermde flora worden uitgesloten;
  • Men dient rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels in het broedseizoen (+/- 15 maart-15 juli). Broedvogels zijn beschermd tijdens deze periode. Daarnaast zijn in diverse gebouwen Huismussen aanwezig. Vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd vanuit artikel 11 Flora- en faunawet;
  • Er bevinden zich algemeen voorkomende zoogdieren binnen het plangebied. Hiervoor geldt een vrijstelling van ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Er bevinden zich geen geschikte bomen voor vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen binnen het plangebied. Er wordt met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen aantasting verwacht in de functionaliteit van mogelijk aanwezige migratieroutes van Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Rosse vleermuis, Watervleermuis en Gewone grootoorvleermuis. Het plangebied is een geschikt foerageergebied voor Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. Er wordt echter met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen geen afbreuk aan het foerageergebied verwacht;
  • Gebouwen in het plangebied bevatten mogelijk jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen;
  • Door het gebrek aan geschikt leefgebied kunnen overige en strikt beschermde amfibieën en reptielen worden uitgesloten binnen het plangebied. Mogelijk fungeert het plangebied als overwinteringgebied voor een algemeen beschermde soort als de Bruine kikker. Ten aanzien van algemeen beschermde amfibieën geldt een vrijstelling van ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunwet bij ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Door het gebrek aan aanwezigheid van geschikt leefgebied zijn overige beschermde soorten niet te verwachten;
  • Bij de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de (eventuele) aanwezigheid van broedvogels, zoogdieren en mierenhopen.

Aanbevelingen

  • Mogelijke negatieve effecten vanuit de voorgenomen ingreep op Groenblauwe mantel zijn niet uit te sluiten. Hiervoor dient men het compensatiebeginsel uit te werken volgens het 'Ja, mits” principe;
  • Men dient ruimtelijke ingrepen buiten het broedseizoen (ongeveer 15 maart tot ongeveer 15 juli) uit te voeren;
  • Er dient door een deskundige vastgesteld te worden of er in te slopen gebouwen huismussen broedden;
  • Als er gebouwen gesloopt of ingrijpend verbouwd worden dient onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van vleermuizen;
  • Indien geconstateerd wordt dat er in gebouwen nesten van Huismussen of vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dan geldt een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet.

3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam ‘Wet luchtkwaliteit’. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 is, inclusief alle daaronder vallende ministeriële regelingen, ingetrokken. De ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de volgende wet, AMvB en ministeriële regelingen:

  • Wet tot wijziging Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM);
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM);
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit gevoelige bestemmingen;
  • Besluit derogatie;
  • Besluit maatregelen richtwaarden.

Met de Wet tot wijziging Wet milieubeheer wordt in de Wet milieubeheer in hoofdstuk 5 een nieuwe titel 5.2 ‘luchtkwaliteitseisen’ opgenomen. Deze regelgeving is van toepassing op de buitenlucht en is niet van toepassing op een arbeidsplaats. Wanneer kan een project doorgaan Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Niet in betekenende mate

Het Besluit NIBM en de Regeling NIBM geven aan wanneer een initiatief in betekenende mate bijdraagt. Projecten die minder bijdragen dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide (NO2), worden geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten hoeft geen nader luchtkwaliteitonderzoek te worden uitgevoerd.

In de Regeling NIBM is de vertaling gemaakt van de 3% bijdrage naar omvang van ruimtelijkeconomische projecten. Als sprake is van een overschrijding van de grenswaarde kan getoetst worden of er een 3%, zijnde 1,2 ìg/m3, verslechtering is van de luchtkwaliteit.

Wanneer sprake is van een bijdrage van 3% of meer, kan het project doorgang vinden wat betreft het aspect luchtkwaliteit wanneer aan één van de overige hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan.

Camping Somerense Vennen

In het kader van de toetsing aan het Besluit NIBM is het noodzakelijk om het totale planvoornemen te beschouwen. Het toepassen van een salamitactiek door een plan in verschillende kleine delen op te knippen is niet toegestaan. Daarom is in de uitgevoerde berekeningen met behulp van de NIBM-tool het volledige planvoornemen, waarvan ook de uitbreiding van de camping, onderdeel uit maakt beschouwd.

Door de uitbreiding van de camping zal het aantal verkeersbewegingen van en naar de camping toenemen. De precieze verkeersaantrekkende werking van het plan is niet bekend omdat het type kampeermiddelen voor de uitbreiding van de camping nog niet is bepaald. De realisatie van de centrumvoorziening zal mogelijk in beperkte mate leiden tot een verkeersaantrekkende werking (vanwege personeel) omdat enkel de campinggasten van deze voorziening gebruik zullen maken en passanten (fietsers en wandelaars).

Om inzicht te krijgen in het effect van de plannen op de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van een omgekeerde berekening, hierbij is gebruik gemaakt van de NIBM-tool van Infomil. Berekend is wat de verkeersaantrekkende werking van het plan kan zijn om de 3% bijdrage aan de grenswaarde niet te overschrijden. Op basis van expert judgement wordt vervolgens bepaald of deze verkeersaantrekkende werking een overschatting van de werkelijke situatie zal zijn na planrealisatie.

NIBM berekening

Met behulp van de NIBM-tool van de website van Infomil is de maximale verkeersaantrekkende werking bepaald. Hierbij is aangenomen dat de hoeveelheid zwaar verkeer maximaal 4% is aangezien de uitbreiding van de camping betrekking heeft op kampeerplaatsen die extra lichte motorvoertuigen aantrekken. Deze 4% vrachtverkeer betreft dan ook een worst case situatie.

Uit de berekeningen blijkt dat 1.000 motorvoertuigbewegingen leiden tot een toename van 1,16 ìg/m3 van de NO2-concentratie. De grens van de toelaatbare toename van 1,2 ìg/m3 wordt niet overschreden.

Volgens CROW-publicatie 272 (Verkeersgeneratie voorzieningen) levert een camping in het buitengebied op basis van landelijke ervaringscijfers per 10 standplaatsen 3,6 motorvoertuigbewegingen per weekdag op. Dit zou betekenen dat op de camping meer dan 2.500 standplaatsen gerealiseerd kunnen worden (dan is de verkeersaantrekkende werking minder dan 1.000 motorvoertuigbewegingen per weekdag). Volgens deze zelfde publicatie levert een bungalowpark in het buitengebied per 10 bungalows 23,2 motorvoertuigbewegingen per weekdag op. Dit betekent dat op de camping meer dan 400 bungalows gerealiseerd kunnen worden.

Zowel 2.500 standplaatsen als 400 bungalows kunnen vanwege de beperkte oppervlakte niet gerealiseerd worden in het plangebied. De verkeersaantrekkende werking van het plan is dan ook ruim lager dan 1.000 motorvoertuigbewegingen. Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitbreiding van camping Somerense Vennen.

3.6 Geurhinder

Wettelijk en gemeentelijk kader

Bij besluitvorming omtrent (wijziging van) een bestemmingsplan (dan wel opheffen strijd bestemmingsplan) moet voor het aspect geur worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een van de partijen (het geurgevoelig object en/of de veehouderij) onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd.

Bij het beoordelen van ruimtelijke plannen moet hiervoor een toets op de “omgekeerde werking” van de Wet geurhinder en Veehouderijen (Wgv) worden uitgevoerd. Voor het toetsen van de omgekeerde werking worden zowel de geurbelasting van de afzonderlijke bedrijven (de geurcontouren) als de achtergrondbelasting en de geurhindersituatie beschouwd. Hierbij geldt dat geurgevoelige objecten die binnen de contouren (voorgrondbelasting) van de geldende geurnorm zijn geprojecteerd in principe niet toelaatbaar zijn.

Middels een Verordening geurhinder en veehouderij kan een gemeente afwijkende normen vaststellen. De gemeente Someren heeft hiervan gebruik gemaakt en een geurverordening vastgesteld. Uit de geurverordening blijkt dat voor het plangebied een maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij voor zover het een geurgevoelig object betreft 14 ouE/m3.

Op basis van het voorgaande is de van toepassing zijnde normstelling geurbelasting en minimum afstanden voor de planontwikkeling ten aanzien van veehouderijen vastgesteld en weergegeven in tabel 3.4. De te realiseren centrumvoorziening is een geurgevoelig object conform de Wet geurhinder en Veehouderijen.

Tabel 3.4 Normstelling geurbelasting en minimumafstanden planontwikkeling

Dieren met geuremissiefactor   Afstandsdieren   Alle dieren  
ten hoogste toegestane waarde geurbelasting   afstand emissiepunt dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object   afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object  
Gebied 9, buitengebied   buiten de bebouwde kom   buiten de bebouwde kom  
14,0 ouE/m3   50 m   25 m  

Camping Somerense Vennen

Ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwe centrumvoorziening op camping Somerense Vennen is een onderzoek naar geurhinder uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen veehouderijen zijn waarvan de geurcontour van 14 ouE/m3 over het plangebied ligt. Ook zijn geen contouren van veehouderijen met afstandsdieren over het plangebied heen gelegen.

De maximale waarde van de achtergrondbelasting op de rand van het plangebied is 3,75. ouE/m3. De hoogste waarde op de rand van het plangebied ten gevolge van voorgrondbelasting bedraagt 1,71 ouE/m3. De achtergrondbelasting is hiermee maatgevend voor de geurhinder. De maximale geurbelasting van 3,75 ouE/m3 vertaalt zich naar 5-6 % gehinderden en een goede milieukwaliteit.

Conclusie

Geurhinder vormt geen belemmering voor realisatie van de centrumvoorziening.

3.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico's die ontstaan als gevolg van opslag van, of handelingen met, gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of op transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid betreffende inrichtingen staat beschreven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 van kracht is geworden.

Binnen het beleidskader externe veiligheid staan twee begrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar op het overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximaal toelaatbare overlijdenskans van een persoon 1 op miljoen per jaar, ofwel PR 10-6/jaar. De PR 10-6 kan door middel van een contour (de PR 10-6-contour) ruimtelijk weergegeven worden. Bij nieuwe situaties wordt de grenswaarde overschreden als zich kwetsbare objecten bevinden tussen de PR 10-6 contour en de risicobron. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR 10-6 contour als richtwaarde.

Het GR is de cumulatieve kans per jaar dat tenminste tien mensen slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hiervoor geldt geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde. Het GR is niet ruimtelijk weer te geven in contouren, maar in een grafiek. Hierin wordt het aantal slachtoffers uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een groep slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen: de f/N-curve. Het GR wordt bepaald door het invloedsgebied van een risicobron. Dit invloedsgebied wordt, tenzij anders bepaald, begrensd door de 1% letaliteitgrens. Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Gemeenten en provincies hebben een verantwoordingsplicht bij besluiten die de kans op een ramp en de mogelijke omvang van een ramp beïnvloeden. In de verantwoording moeten de overheden onder andere aandacht besteden aan zelfredzaamheid en mogelijkheden voor hulpverlening.

Plangebied en omgeving

Camping de Somerense Vennen staat geregistreerd als een kwetsbaar object; uitgegaan wordt van een kampeerterrein met meer dan 250 personen. De camping heeft zelf een propaanopslag. Deze bestaande propaanopslag blijft na planrealisatie ongewijzigd.

Het nieuwe zwembad zal qua oppervlakte kleiner worden dan het bestaande zwembad. Dit betekent dat ook minder chemische reinigingsmiddelen (chloor en zwavel) benodigd zijn. Vanuit dit oogpunt verbetert de situatie ten opzichte van de huidige situatie. Zwembaden met tanks tot 20.000 liter met chloorbleekmiddel vallen wel onder de AMvB (8.40 AMvB bedrijf). Het te realiseren zwembad blijft met een grootte van 7 x 14 m en een diepte van 1,5 tot 2 meter ruimschoots beneden deze hoeveelheid.

Vanwege de ligging van het plangebied in de Lieropse / Somerense Heide (bos en heidegebied) vormt natuurbrand een risico. Gebouwen in (de buurt van) bos-, heide- en duingebieden moeten een gebruiksvergunning hebben waarin voorwaarden staan voor ontvluchtingsmogelijkheden, ontruimingsplannen, bereikbaarheid- en bluswatervoorzieningen.

Risicovolle inrichtingen

Op circa 770 m ten zuidoosten van het plangebied liggen de inrichtingen van H.M. Raijmakers met een bovengrondse propaaninstallatie van 28 m3, en van A.P.L.A. Sleegers met een bovengrondse propaaninstallatie van 38 m3.

De risicocontouren (ofwel het plaatsgebonden risico) van 10-6 van bovengenoemde inrichtingen heben geen invloed op het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen

Het plangebied valt binnen de invloedssfeer van buisleidingen van de Gasunie aan de oostzijde van het plangebied. Het betreft aardgasleidingen van type NEN 3650 en transportroutedeel A-585-KR-050, A-585-KR-051 en A-521-KR-051, waarvan VROM het bevoegd gezag is. De grens van het plangebied ligt op circa 140 meter afstand tot de dichtstbijzijnde buisleiding. Het plaatsgebonden risico ligt op de leidingen zelf en vormt daardoor geen belemmering voor de planrealisatie. Door de toename van het aantal bezoekers na uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling is er wel sprake van een toename van het groepsrisico.

Verder zijn geen risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen nabij het plangebied gelegen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast kan uit de nabijgelegen sloot bluswater gehaald worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0010.png"

Figuur 3.2 Uitsnede risicokaart Brabant (Bron: risicokaart.brabant.nl)

3.8 Bedrijven en milieuzonering

Onder bedrijven en milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven/voorzieningen en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woongebieden. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de door de VNG opgestelde Staat van bedrijfsactiviteiten (Bedrijven en milieuzonering, VNG, 2009). Door het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en gevoelige objecten wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

De indeling van de bedrijven en bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, waarin de diverse aspecten van de bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. De bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn op basis van de SBI-code in deze lijst opgenomen. Per bedrijf wordt voor een aantal aspecten (geur, geluid, stof, gevaar, verkeer, visueel, bodem en lucht) aangegeven wat de gewenste minimale afstand tot woongebieden is. Deze gegevens met de op de diverse aspecten genoemde richtafstanden leiden vervolgens tot de indeling in een milieucategorie van de betreffende bedrijfsactiviteit:

Milieucategorie   Richtafstand in meters  
1   10  
2   30  
3.1   50  
3.2   100  
4.1   200  
4.2   300  
5.1   500  
5.2   700  
5.3   1.000  
6.1   1.500  

De genoemde richtafstanden betreffen de gewenste afstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied.

Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is voor de nieuw te realiseren centrumvoorziening bepaald wat de richtafstand tot gevoelige objecten dient te zijn, uitgaande van het omgevingstype rustig buitengebied. Uit de brochure blijkt dat een overdekt zwembad milieucategorie 3.1 heeft met een richtafstand van 50 meter.

Voor een indoor speelplaats zijn in de VNG-brochure geen richtafstanden opgenomen. Wanneer in de brochure gezocht wordt naar qua hinder vergelijkbare activiteiten komen een sporthal (categorie 3.1), gymnastiekzaal (categorie 2), amusementshal (categorie 2) en kinderopvang (categorie 2) in aanmerking. Het betreft allemaal activiteiten in categorie 2 en 3.1 met een maximale hindercontour van 50 meter.

Aangezien de centrumvoorziening op de camping is gelegen zijn binnen de richtafstand geen gevoelige objecten, zoals woningen, gelegen. De overige activiteiten op de camping zijn in de huidige situatie reeds mogelijk en zijn dan ook niet getoetst.

Conclusie

De ontwikkeling van een centrumvoorziening leidt niet tot hinder in de omgeving van het plangebied.

3.9 Geluid

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is dan ook niet noodzakelijk.

3.10 Verkeer en parkeren

De camping Somerense Vennen realiseert, overeenkomstig de parkeervraag van de voorzieningen op de camping, voldoende parkeergelegenheid bij de centrumvoorzieningen. In totaal zullen bij de centrumvoorzieningen 45 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Mocht het nodig blijken om extra parkeervoorzieningen aan te leggen, dan is uitbreiding van de parkeergelegenheden mogelijk binnen de bestemming "Recreatie". Het parkeeraanbod wordt volledig afgestemd op de parkeervraag, zodat er geen parkeerdruk op de omgeving zal optreden. Recreanten die op de camping verblijven kunnen parkeren bij de recreatiewoningen.

De centrumvoorziening leidt nauwelijks tot extra verkeersbewegingen. Wel zal sprake zijn van een toename van het gemiddelde aantal bezoekers omdat de bezetting van de toeristische plaatsen door realisatie van de centrumvoorziening wordt verhoogd. Het maximale aantal verkeersbewegingen neemt echter nauwelijks toe doordat geen nieuwe toeristische plaatsen worden gerealiseerd. De centrumvoorziening zal met name gebruikt worden door bezoekers van de camping. Ook kunnen fietsers en wandelaars die langs de camping komen gebruik maken van de voorzieningen. Deze zeer beperkte hoeveelheid verkeer leidt niet tot capaciteitsproblemen op de ontsluitingswegen. Ook is geen sprake van effecten op de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In aansluiting op de beschrijving van de huidige situatie is in dit hoofdstuk het voorgenomen plan beschreven, ondersteund door afbeeldingen.

4.1 Situering en begrenzing

Camping Somerense Vennen ligt in een bosrijke omgeving ten noordwesten van de kern Someren. In figuur 4.1 is de ligging van de camping globaal weergegeven, rechtsonder ligt de kern Someren. De camping is gelegen ten oosten van de Strabrechtse Heide en het Beuven en op relatief korte afstand van het Starven.

De zuidwestzijde van het plangebied grenst aan de Bussersdijk. Langs de zuidzijde loopt een schouwpad met watergang en de waterloop Peelrijt. Aan de oostzijde ligt de weg Philipsbosweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0011.png"

Figuur 4.1 Ligging camping Somerense Vennen

4.2 Achtergronden en huidige situatie

Camping De Somerense Vennen is door Raijmakers Recreatie BV gekocht in oktober 2005. De camping, gelegen in de bossen tussen de dorpen Someren en Lierop, was op dat moment in zwaar verval en had te lijden onder een negatief imago. De camping bestond voornamelijk uit vaste jaarplaatsen, waarbij de leeftijd van de stacaravans, de uitgebreide aanbouwen en bijgebouwen, het gedrag van sommige bewoners en het gebrek aan toezicht door de eigenaar, de neerwaartse spiraal deed inzetten. Recreanten waren zeldzaam, het prijspeil van de aanwezige huisjes leidde ertoe dat Polen, onder meer werkzaam in de Philipsfabrieken, hier graag kwamen. De familie Raijmakers zag potentie in de grenzend aan de Strabrechtse Heide gelegen camping.

Voorwaarde voor het stoppen van de neerwaartse spiraal was een rigoureuze schoonmaak van de camping. Dat hield onder andere in dat voor vele vaste plaatsen de huur opgezegd werd, de regels en teugels werden aangetrokken, en het voorzieningenniveau weer op peil werd gebracht. In de vijf jaren dat de camping in nieuwe handen is, is een grote sprong voorwaarts gemaakt.

De camping bestaat uit standplaatsen met verspreid enkele bomen en gebouwen. De huidige camping heeft een oppervlakte van 7 ha en heeft nu 59 jaarplaatsen, 150 toeristische plaatsen en 15 chalets voor de verhuur. Op de camping zijn een restaurant en een binnenzwembad aanwezig. Het zwembad is in 2010 overdekt, zodat een overkapt buitenbad is ontstaan. Ook is op het campingterrein een manege aanwezig.

Het grootste deel van de gasten zijn 55+-ers al dan niet met kleinkinderen, daarnaast komen er ook veel gezinnen met (jonge) kinderen. De bezoekers komen vooral om te wandelen en fietsen. De camping is eigendom van Philips; familie Raijmakers pacht het terrein van Philips (langdurige erfpacht). Er heeft overleg met de pachter plaatsgevonden en de aankoop van de gronden wordt overwogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0012.jpg"

Figuur 4.2 Huidig centrum camping Somerense Vennen

4.3 Het plan

Om de investeringen beter te laten renderen en de exploitatie op peil te krijgen wil men de voorzieningen verder uitbreiden en meer diversiteit aan accommodatie aanbieden. De eigenaren willen binnen 5 jaar een kwaliteitsimpuls realiseren. Enerzijds gaat het om kwantitatieve uitbreiding van de camping met circa 3 ha (dit maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan). Daarnaast wil men – op het bestaande terrein - een kwalitatieve uitbreiding realiseren in de vorm van een nieuwe centrumvoorziening. Zie figuur 4.3 voor de ligging van van het plangebied (blauwe omlijning) en de centrumvoorziening (aangegeven met rode cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0013.png"

Figuur 4.3 Ligging plangebied (blauw omlijnd)

4.3.1 Nieuwe centrumvoorziening

De exploitant is voornemens een nieuwe centrumvoorziening op de camping te realiseren, bestaande uit een receptie, winkel, overdekt zwembad en een indoor speelplaats. De receptie en de winkel komen te vervallen, wel zal de bestaande receptie nog dienst doen als noodreceptie. Het nieuwe zwembad vervangt het bestaande zwembad dat mogelijk in een indoor speelplaats zal worden veranderd. Enkele bestaande chalets en een toilet voor mindervaliden worden gesloopt om plaats te maken voor de nieuwe centrumvoorziening. In bijlage 7 is het beeldkwaliteitsplan voor het centrumgebied opgenomen. Figuur 4.4 geeft een impressie van de nieuwe centrumvoorziening.

Door realisatie van de centrumvoorziening (een slechtweervoorziening) zal de bezetting van de bestaande plaatsen verbeteren. De uitbreiding van de camping (die geen onderdeel uitmaakt van voorliggend bestemmingsplan) maakt het mogelijk de horeca jaarrond te benutten. In bijlage 8 is een berekening gevoegd van het extra aantal overnachtingen op de camping ten gevolge van de realisatie van de centrumvoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02013002-OW01_0014.png"

Figuur 4.4 Plattegrond nieuwe centrumvoorziening camping Somerense Vennen

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het voorliggend bestemmingsplan is conform de landelijke RO-standaarden 2012 opgesteld.

5.2 Planregels

5.2.1 Indeling hoofdstukken

Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform een vaste volgorde te worden aangehouden, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 5.2.2)

  • begrippen
  • wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 5.2.3)

  • bestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 5.2.4)

  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene afwijkingsregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene aanduidingsregels
  • overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.2.5)

  • overgangsrecht
  • slotregel
5.2.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van een specifieke regel. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. Bepaalde werken en werkzaamheden zijn niet toegestaan zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verkregen van het daartoe bevoegde gezag.

Artikel 3 Recreatie

De in het bestemmingsplan als 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor een kampeerbedrijf met verblijfsrecreatie en ondersteunende dagrecreatie. Onderscheid tussen de diverse vormen van recreatief gebruik wordt gemaakt door middel van zogenoemde functieaanduidingen. In het bestemmingsplan komen de volgende functieaanduidingen voor:

  • 'bedrijfswoning', waar maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;
  • 'centrum', waar (overdekte) recreatieve voorzieningen ten behoeve van sport en/of spel, een (overdekt) zwembad met glijbaantoren, routegebonden horeca, horeca ten behoeve van verblijfsrecreatie en voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie zijn toegestaan;
  • 'manege', waar een manege met paardenstallen is toegestaan.

Er zijn algemene bouwregels opgenomen en specifieke bouwregels voor de diverse functieaanduidingen. Daarnaast zijn gebruiksregels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gebouwen. Ten aanzien van het houden van evenementen is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Het uitvoeren van een werk en van werkzaamheden die een bedreiging kunnen vormen voor de archeologische waarde van het terrein, is in beginsel niet toegestaan. Bij voorgenomen ingrepen moet eerst onderzoek plaatsvinden om in beeld te brengen of er inderdaad sprake is van dergelijke resten. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan het bevoegd gezag vanwege het archeologisch belang voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.

Het Rijksbeschermd archeologisch monument (tevens categorie 1 in het gemeentelijk archeologiebeleid) is niet binnen deze dubbelbestemming opgenomen, maar staat op de verbeelding aangegeven middels een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument' (zie paragraaf 3.3 van de toelichting).

De voor 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden zijn naast de daaraan toegekende bestemming tevens bestemd voor het veiligstellen van de archeologische verwachting. Voor het deel van het plangebied waar deze dubbelbestemming betrekking op heeft, is categorie 5 van toepassing conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Deze kaart is als bijlage bij de regels opgenomen en maakt daarmee onderdeel uit van de regels. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, met een verstoringsdiepte vanaf 40 cm én een oppervlakte vanaf 2.500 m2, dient een rapport te worden overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Indien slechts één van beide condities (zijnde de genoemde diepte en oppervlakte) zich voordoet, gelden de regels niet.

Er is een wijzigingsbevoegheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming van de verbeelding kan worden verwijderd indien uit onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het veiligstellen van archeologische waarde niet langer noodzakelijk wordt geacht.

5.2.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn de regels ten aanzien van ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is geregeld dat het bevoegd gezag kan afwijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft algemene gebruiksregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel geeft de regels weer met betrekking tot de twee algemene aanduidingen in het plan.

De functieaanduiding ' specifieke vorm van waarde - archeologisch monument ' is opgenomen in verband met het terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument. Daarnaast is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen in verband met de propaanopslag op de camping.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel zijn de overige regels opgenomen die van toepassing zijn.

De aanvullende werking van de bouwverordening wordt uitgesloten en er wordt een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.

De regels ten aanzien van het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit zijn opgenomen om de kwaliteit van het buitengebied te verhogen. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van flexibiliteitsbepalingen mag niet ten koste gaan van de belangen van anderen. Daarnaast moeten ontwikkelingen, die zorgen voor een toename aan bebouwing en verharding, hydrologisch neutraal worden gerealiseerd, zodat de infiltratiecapaciteit gelijk blijft.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 12 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid + Grexwet

Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In dit geval komt het bestemmingsplan tot stand door de exploitanten van camping Somerense Vennen. Alle kosten zijn voor rekening van de exploitanten.

De dekking van de investeringskosten vindt plaats door de exploitatie van de camping. De centrumvoorziening zal niet alleen door campinggasten worden gebruikt, maar tevens door dagrecreanten in het bos- en heidegebied. Naar recreatieve voorzieningen is voldoende vraag.

Voor de uitbreiding van het campingterrein hebben de eigenaren van de camping een exploitatie opgesteld. Wanneer de opstalexploitatie tenminste sluitend is, is sprake is van een haalbaar plan dat de komende jaren kan worden uitgevoerd. Uit de exploitatie blijkt dat deze sluitend is wanneer de camping wordt uitgebreid en wanneer de centrumvoorziening wordt gerealiseerd.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een opbrengstpotentie door de toekenning van nieuwe functies en/of uitbreidingen dient een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. In onderhavig geval zal een anterieure overeenkomst worden gesloten tussen de gemeente en de exploitanten, teneinde te borgen dat het nog overeen te komen en door de gemeente goed te keuren beplantingsplan wordt uitgevoerd en de beeldkwaliteit wordt gerespecteerd. Een weergave van de zakelijke beschrijving van de inhoud van deze overeenkomst ligt gelijktijdig met het (ontwerp)bestemmingsplan ter inzage.

Op grond van het voorgaande mag worden geconcludeerd dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in voldoende mate zeker gesteld kan worden.

6.2 Handhaving

Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.

Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid: alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de regels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden vergroot om toe te zien op de naleving.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Inspraak en overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Somerense Vennen - centrumvoorziening' heeft ten behoeve van inspraak gedurende 4 weken ter inzage gelegen. Deze terinzagelegging is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de gemeentepagina van het weekblad 't Contact en de gemeentelijke website.

Het voorontwerp bestemmingsplan is tevens aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro), in dit geval ook aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Er zijn geen inspraakreacties ingediend. De vooroverlegpartners hebben wel een reactie ingestuurd. In bijlage 10 "Nota van inspraak, vooroverleg en ambtshalve wijzigingen" zijn de reacties samengevat weergegeven en beantwoord. Daarbij is aangegeven of de reacties consequenties hebben voor het plan. Ook is in de nota uiteengezet welke wijzigingen er in het ontwerp bestemmingsplan zullen worden doorgevoerd vanuit ambtelijke overwegingen. De vooroverlegreacties zijn integraal opgenomen als bijlagen bij de nota.

7.2 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan Somerense Vennen - centrumvoorziening ligt gedurende 6 weken ter inzage. Met terinzagelegging wordt vanaf 1 januari 2010 eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website http://www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Someren het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  • 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M - wijzigingen aangebracht.

7.3 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan Somerense Vennen - centrumvoorziening kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan Somerense Vennen - centrumvoorziening of een verschoonbare reden heeft dat hij/zij geen zienswijze kon indienen.