direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein Witvrouwenbergweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02013006-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Witvrouwenbergweg’ van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02013006-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.7 ambachtelijke bedrijvigheid:

bedrijven waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede worden begrepen het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht, zoals een fietsenmaker, kledingreparatiebedrijf, lijstenmakerij, naaiatelier, sleutelmakerij, schoenreparatiebedrijf;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.9 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf:

inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel en/of nijverheid of soortgelijke activiteiten.

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.14 bedrijfsvloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.15 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

1.16 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwmarkt:

detailhandel met een al dan niet geheel overdekte bruto verkoopvloeroppervlakte van minimaal 1.000 m², waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf-producten aan zowel vakman als particulier grotendeels op basis van zelfbediening ten verkoop wordt aangeboden.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 buitenwerks gevelvlak:

het gedeelte van de (denkbeeldige) gevelvlakken of de projectie van het dakvlak van een gebouw dat zich aan de buitenzijde van het gebouw bevindt.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel, internetcafé en uitvaartcentrum.

1.30 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.31 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.

1.33 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.34 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 internetwinkel:

het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en waarbij geen sprake is van publieksgerichte activiteiten, zoals afhaalpunten, voor publiek toegankelijke winkelruimtes of showrooms.

1.36 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 ondergeschikte functie:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft, waarvoor maximaal 40 % van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo) als zodanig mag worden gebruikt met een maximum vloeroppervlak van 100 m2.

1.38 overkapping:

een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.39 pad:

een toegangsweg ten behoeve van de achterontsluiting van de aangrenzend gelegen woningen aan de wegen Beukelaar en Iepelaar met de mogelijkheid om uitsluitend en alleen de percelen van die woningen via het pad per motorvoertuig of samenstel van voertuigen te bereiken.

1.40 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.41 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse;
  • b. voor gebouwen ter plaatse van de maximale bouwhoogte van 6 meter zoals aangeduid op de verbeelding: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld van de achtertuinen van de woningen aan de Beukelaar, respectievelijk de woningen aan de Iepelaar;
  • c. overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.42 perifere detailhandel:

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).

1.43 perifere detailhandel met een sterke verkeersaantrekkende werking:

perifere detailhandel in de volgende branches, of daarmee vergelijkbaar: bouwmarkten en bruin- en/of witgoed.

1.44 ruimtelijke kwaliteit:

De kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, voor zover nader beschreven in het bestemmingsplan en het Beeldkwaliteitplan Bedrijventerrein Witvrouwenbergweg.

1.45 straatmeubilair:

op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting e.d.

1.46 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.47 voorgevelrooilijn:
  • a. de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
  • b. de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
1.48 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer waterafvoer, en waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera.

1.49 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.50 woningen Beukelaar:

woningen Beukelaar betreft de woningen aan de straat Beukelaar met de huisnummers 21 tot en met 31 oneven, die met hun achtertuinen grenzen aan het bestemmingsplan Bedrijventerrein Witvrouwenbergweg.

1.51 woningen Iepelaar:

woningen Iepelaar betreft de woningen aan de straat Iepelaar met de huisnummers 8 tot en met 16 even, die met hun achtertuinen grenzen aan het bestemmingsplan Bedrijventerrein Witvrouwenbergweg.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - Gemengd dienstenterrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein - Gemengd dienstenterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ambachtelijke en dienstverlenende bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 1, dan wel naar aard en invloed hieraan gelijk te stellen zijn;
  • b. kantoren;
  • c. dienstverlening;
  • d. perifere detailhandel, met een maximum van 7.500 m2 bvo aan perifere detailhandel met een sterk verkeersaantrekkende werking;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1' uitsluitend ambachtelijke en dienstverlenende bedrijfsmatige activiteiten toegelaten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorie 1 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 1, dan wel naar aard en invloed hieraan gelijk te stellen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluid' enkel bedrijven zoals opgenomen in de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 2 toegelaten indien deze in de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 2 voor het aspect geluid als een categorie 1 bedrijf aan te merken zijn;
  • g. ondergeschikte kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteit;
  • h. internetwinkels;
  • i. ondergeschikte detailhandel, niet zijnde een afhaalpunt, publieksgerichte ruimte en/of showroom voor internetwinkels;
  • j. een bestaand kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf';
  • k. interne en externe ontsluiting, met dien verstande dat de interne hoofdontsluiting van het bedrijventerrein binnen de aanduiding 'ontsluiting' dient plaats te vinden;
  • l. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat per bouwperceel op basis van de CROW-normen in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dient te worden voorzien;
  • m. binnenopslag;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. voorzieningen van algemeen nut;
  • p. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Het bouwperceel mag niet kleiner zijn dan 600 m2.
  • b. Het bouwperceel mag niet groter zijn dan 5.000 m2.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.
  • d. Het minimale bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt 50%.

3.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • b. De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen.
  • c. De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, bouwhoogte' is aangegeven.
  • d. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, bouwhoogte' is aangegeven.
  • e. De minimale bouwhoogte van een gebouw bedraagt 4 meter.
  • f. De maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 5 meter.
  • g. In afwijking van het bepaalde onder c en d is ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'hoogte accent' een maximale hoogte van 7 meter toegestaan aan de zijde van de ontsluitingsweg over maximaal 15% van de bebouwing.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
  • b. De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 meter mag bedragen.
  • c. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 meter uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.
  • d. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • f. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitgesloten' geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing, waarbij voldaan dient te worden aan het 'Beeldkwaliteitplan Witvrouwenbergweg';
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder a voor het toestaan van een bouwperceel van minimaal 400 m2 mits:
    • 1. de minimale bouwperceelmaat noodzakelijk is vanwege de bedrijfsvoering;
    • 2. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, waarbij ten minste voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitplan Witvrouwenbergweg;
    • 3. de waarden van omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.
  • b. lid 3.2.2 onder b voor in bouwen in of op een kortere afstand van één zijdelingse perceelsgrens mits:
    • 1. dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering;
    • 2. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
    • 3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, waarbij ten minste voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitplan Witvrouwenbergweg;
    • 4. dit mogelijk is uit het oogpunt van een veilige verkeerssituatie;
    • 5. dit mogelijk is uit het oogpunt van brandveiligheid;
    • 6. de veiligheid ten aanzien van ongevallen is gegarandeerd;
    • 7. sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen.
  • c. lid 3.2.3 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:
    • 1. dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;
    • 2. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft, waarbij ten minste voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitplan Bedrijventerrein Witvrouwenbergweg;
    • 3. dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. bewoning;
  • b. verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • c. seksinrichtingen;
  • d. buitenopslag;
  • e. bedrijvigheid die niet is omschreven in lid 3.1 a t/m h;
  • f. internetwinkels waarbij sprake is van publieksgerichte activiteiten, zoals afhaalpunten, voor publiek toegankelijke winkelruimtes of showrooms. tenzij dit deel uitmaakt van bedrijvigheid als bedoeld in lid 3.1 onder d.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijking bedrijvigheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.5. onder e voor het toestaan van bedrijven in milieucategorie 2 zoals opgenomen in de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 1 en Staat van bedrijfsactiviteiten 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1', mits de aard en invloed van de milieubelasting van de bedrijfsactiviteiten van dien orde is, dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Dit betekent in ieder geval dat aangetoond dient te worden dat zodanige maatregelen worden getroffen dan wel de activiteiten van het bedrijf dusdanige gering zijn dat daarmee het bedrijf voor het aspect geluid als een categorie 1 bedrijf is aan te merken.
  • b. lid 3.5. onder e voor het toestaan van bedrijven in milieucategorie 2 zoals opgenomen in de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 2, ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geluid ', mits de aard en invloed van de milieubelasting van de bedrijfsactiviteiten van dien orde is, dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Dit betekent in ieder geval dat aangetoond dient te worden dat zodanige maatregelen worden getroffen dan wel de activiteiten van het bedrijf dusdanige gering zijn dat daarmee het bedrijf voor het aspect geluid als een categorie 1 bedrijf is aan te merken.
3.6.2 Beoordelingscriteria

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van bedrijfsactiviteiten zoals genoemd onder 3.6.1 onder a. en b. dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:

  • a. geluid;
  • b. geurproductie;
  • c. stofuitworp en gevaar;
  • d. de verontreiniging van lucht en bodem;
  • e. het al dan niet continue karakter van het bedrijf;
  • f. de visuele hinder;
  • g. verkeersaantrekkende werking;
  • h. externe veiligheid;
  • i. ruimtelijke kwaliteit, waarbij ten minste voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitplan Witvrouwenbergweg.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;
  • g. ontsluiting van het bedrijventerrein ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • h. paden ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  • i. inritten;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

De tot ‘Groen’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. De inhoud van gebouwen mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief erf- en terreinafscheidingen, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan en/of opgeslagen houden van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • d. voorzieningen van algemeen nut;
  • e. straatmeubilair;
  • f. kunstwerken;
  • g. boven- en ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • c. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m².

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • b. Overkappingen zijn niet toegestaan.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan en/of opgeslagen houden van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woondoeleinden;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. Voor het bouwen van woningen/woonwagens en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel/de standplaats niet meer mag bedragen dan:
    • 1. vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen:
      • voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²: 50%;
      • voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m²: 50% van 500 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;
    • 2. twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;
    • 3. aaneengebouwde woningen: 70%;
    • 4. rug-aan-rugwoningen: 70%;
    • 5. patiowoningen: 75%, met dien verstande dat binnen het bouwvlak per bouwperceel een oppervlakte van 20 m2 onbebouwd dient te blijven;
    • 6. woonwagens: 60% per standplaats.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. ‘vrijstaand’;
    • 2. ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand geschakeld’;
    • 3. 'twee-aaneen’;
    • 4. 'aaneengebouwd’;
    • 5. 'gestapeld';’
    • 6. ‘specifieke bouwaanduiding – patio’;
    • 7. ‘specifieke bouwaanduiding – rug aan rug’;

dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.

  • b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • c. Het toevoegen van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.
  • d. De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 meter daar achter.
  • e. De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven f. Indien de bestaande breedte van een hoofdgebouw mee bedraagt dan 10 meter, dan betreft de bestaande breedte de maximale breedte van het hoofdgebouw.
  • f. Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 meter wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 meter wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.
  • g. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte, bouwhoogte (m)’.
  • h. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte, bouwhoogte (m)’.
  • i. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 2. ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 3. ‘aaneengebouwd’ bij eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
      Indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de toegestane afstand, dan bedraagt de bestaande afstand de minimaal aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
  • j. Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.
6.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduidingen 'bijgebouwen' worden gebouwd.
  • b. Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter.
    • 4. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen.
  • c. Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter.
    • 4. De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.
    • 5. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
  • d. Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
      • kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
      • van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
      • van 1.000 m² tot en met 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 75 m²;
      • groter dan 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 100 m2;
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
    • 4. Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.
    • 5. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 6.2.1 mag niet worden overschreden.
  • e. In afwijking van het bepaalde onder d mogen bijgebouwen en overkappingen bij rug-aan-rugwoningen voor de voorgevel worden gebouwd.
  • f. In afwijking van het bepaalde onder d mogen bijgebouwen en overkappingen bij gestapelde woningen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ en mag het aanduidingsgebied volledig worden bebouwd.
  • g. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
    • 1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.
    • 2. De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.
    • 3. De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
    • 4. De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.
  • h. In afwijking van het hiervoor bepaalde geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij patiowoningen dat achter de achtergevel een ruimte van minimaal 20 m² onbebouwd dient te blijven.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • b. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 meter uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.
  • c. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 meter.
  • d. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer mag bedragen dan 2 meter.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • f. Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

6.2.5 Overkappingen

Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • d. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • e. Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.
6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
  • b. Het bepaalde in lid 6.2.4 onder d voor het toestaan van een hogere terrein- en erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’, mits:
    • 1. de terrein- en erfafscheiding wordt opgericht op het zijerf dat naar de weg of openbaar groen is gericht;
    • 2. de bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding maximaal 2 meter bedraagt;
    • 3. indien grenzend aan het zijerf van derden, de terrein- en erfafscheiding minimaal 2 m voor de hoek eindigt of voldoende terugspringt;
    • 4. de terrein- en erfafscheiding niet verder dan halverwege de woning (gemeten vanaf de achterzijde) wordt gebouwd;
    • 5. de terrein- en erfafscheiding is afgestemd op het hoofdgebouw, zowel qua materiaal als vormgeving;
    • 6. de terrein- en erfafscheiding bij voorkeur wordt uitgevoerd in baksteen, eventueel gecombineerd met houten elementen. Geheel hout is enkel bij een lengte tot 5 meter acceptabel;
    • 7. bij een lengte groter dan 5 meter geleding wordt toegepast in hoogte, diepte en/of materiaal;
    • 8. bij een lengte groter dan 10 m onderbrekingen worden aangebracht van minimaal 2 m breed of de terrein- en erfafscheiding terugspringt met ten minste 1 meter.
6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.
    • 2. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
    • 3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
    • 4. Detailhandel is niet toegestaan.
    • 5. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een ondergrondse leiding voor het transport van water belemmeringenstrook.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Leiding - Water.

7.2.2 Algemeen

Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Water zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

7.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

Categorie Bestemmingsplancategorie
Waarde Archeologie (WR-A)
Diepte
Bodemingreep
Oppervlakte
Bodemingreep
Onderstaande regels van toepassing?
Cat. 4 Gebied verwachtingswaarde hoog (WR-Ah) >0,4 meter >250 m2 Indien dieper dan 40 cm
én groter dan 250 m2

Toelichting tabel 

Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan 250 m2, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde- Archeologie ’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens in de vorm van verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
  • b. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  • c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden mogelijk worden gedaan.
    • 2. Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 8.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  • b. Een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
  • c. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
  • d. Een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
8.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde- Archeologie ’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage.
  • b. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd.
  • c. Het ophogen en egaliseren van gronden.
  • d. Het verlagen van het waterpeil.
  • e. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren.
  • g. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt.
  • h. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling.
  • i. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen.
  • j. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt.
  • k. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

8.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

  • a. Maximaal 0,4 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 8.3.1, sub b, of sub g of sub h.
  • b. Een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
  • c. Ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
  • d. Het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen.
  • e. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of nog mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde-Archeologie’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens over verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens , waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
  • b. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  • c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk worden gedaan.
    • 2. Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden.
    • 3. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden.
    • 4. De verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen.
    • 5. De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.4 Meerdere vergunningen

Voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

8.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie’ van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht
  • c. dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.
  • b. Indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing en/of het maximum bebouwingspercentage.

10.2 Ondergeschikte bouwdelen
  • a. Ter hoogte van de woningen aan de Beukelaar geldt een bouwverbod voor ondergeschikte bouwdelen boven de daklijn van de bedrijfsgebouwen over een afstand van 5 meter gerekend vanuit de westgevel(s) van de bedrijfsgebouwen.
  • b. Ter hoogte van de woningen aan de Iepelaar geldt een bouwverbod voor ondergeschikte bouwdelen boven de daklijn en aan de zijgevels van de bedrijfsgebouwen over een afstand van 5 meter gerekend vanuit de westgevel(s) van de bedrijfsgebouwen.
  • c. Ter hoogte van de woningen aan de Beukelaar geldt een bouwverbod voor het oprichten van geluid- en geurproducerende kasten, units en andere voorzieningen (zoals airco's, afzuiginstallaties, luchtbehandelingskasten, etcetera) over een afstand van 5 meter gerekend vanuit de westgevel(s) van de bedrijfsgebouwen.
  • d. Ter hoogte van de woningen aan de Iepelaar geldt een bouwverbod voor het oprichten van geluid- en geurproducerende kasten, units en andere voorzieningen (zoals airco's, afzuiginstallaties, luchtbehandelingskasten, etcetera) over een afstand van 15 meter gerekend vanuit de westgevel(s) van de bedrijfsgebouwen.

10.3 Gevelopeningen
  • a. In de westgevels van de bedrijfsbebouwing ter hoogte van de woningen aan de Iepelaar zijn geen gevelopeningen toegelaten.
  • b. In de westgevels van de bedrijfsgebouwen ter hoogte van de woningen aan de Beukelaar mogen geen uitzichtbiedende gevelopeningen worden aangebracht. Gevelopeningen mogen uitsluitend worden uitgevoerd in ondoorzichtig glas.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van wonen.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Geluidzone - industrie

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ zijn, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen toegelaten, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
    • 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
    • 2. dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;
  • b. het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.
  • c. De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend mits:
    • 1. belangen van derden en waarden in de omgeving niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
    • 3. de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt;
    • 4. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
    • 5. de ontwikkeling passend is binnen het 'Beeldkwaliteitplan Witvrouwenbergweg'
    • 6. de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast en/of de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast

13.2 Uitsluiting
  • a. De afwijkingsbevoegdheid onder 13.1.a. is niet van toepassing voor zover het de bouwhoogte betreft van bedrijfsgebouwen direct gelegen achter de woningen aan de Beukelaar en Iepelaar.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Bepaling ter algemene bescherming van het plan

Wat betreft het bepaalde in artikel 9 lid 2 Woningwet (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening) blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard in dit plangebied buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;
  • c. brandblusvoorzieningen;
  • d. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • e. bouwen op de weg;
  • f. erf- en terreinafscheidingen;
  • g. bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • h. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

De bouwverordening dient te worden gelezen zoals deze luidt ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan.

14.2 Landschappelijke kwaliteisverbetering
14.2.1 Voorwaardelijke bepaling

Op de gronden ten noorden van de Acaciaweg kan slechts gebouwd worden indien de realisatie van de landschappelijke kwaliteitsverbetering zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van de verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant door storting van 5% van de uitgifteprijs van de gronden gelegen buiten het in de verordening Ruimte aangeduide 'bestaand stedelijk gebied' in het BIO-fonds van de gemeente Someren is geborgd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Witvrouwenbergweg'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
30 oktober 2014
De griffier, De voorzitter,
………. ………