direct naar inhoud van Regels
Plan: Steegstraat 19 en Achterweg 3 Someren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02021015-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Steegstraat 19 en Achterweg 3 Someren' van de gemeente Someren.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0847.BP02021015-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Verbeelding

De kaart waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.

1.4 Aanbouw

Een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld voor het gebruik en/ of het bebouwen van de desbetreffende gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aan huis verbonden bedrijf

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.8 Aan huis verbonden beroep

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.9 Aardkundige waarden

Waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

1.10 Agrarisch gebruik/doeleinden:

Het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.

1.11 Arbeidsmigrant:

Persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid te verrichten en inkomen te verwerven.

1.12 Archeologisch deskundige:

Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior-archeoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.13 Archeologisch onderzoek:

Onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 9.6 van de Erfgoedwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.14 Archeologische waarden:

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.15 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 Bebouwingsconcentratie

Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.17 Bebouwingscluster

Vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.

1.18 Bebouwingslint

Min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand stedelijk gebied.

1.19 Bed and breakfast:

Het bij wijze van nevenfunctie verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.20 Bedrijf

Elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

1.21 Bedrijfsmatige exploitatie:

Complex van economische activiteiten gericht op winst door de uitoefening van een bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen bedrijfsactiviteiten, de vraag of er voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden, het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement en de vraag of de exploitant een hoofdfunctie elders heeft, factoren zijn die meegewogen kunnen worden.

1.22 Beeldkwaliteit:

Het samenstel van de beoordeling van:

  • a. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  • b. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  • c. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  • d. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  • e. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  • f. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  • g. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  • h. abiotische omgeving, patronen en structuren.

1.23 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:

Het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011 dat op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld of diens rechtsopvolger.

1.24 Bestaande bebouwing

Bebouwing zoals die rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Hieronder valt ook de bebouwing waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.

1.25 Bestaand gebruik

Gebruik zoals dat rechtens mag bestaan, zonder toepassing van wijzigingsbevoegdheden. Hieronder valt ook het gebruik waarvan vaststaat dat handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is.

1.26 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.27 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 Bevoegd gezag:

Bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.29 Bewonen:

Huisvesting van personen in een woning of wooneenheid.

1.30 Bewoning

Het verblijven in of het gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf.

1.31 Bijgebouw

Een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.32 Bodemingreep (diepte, oppervlakte)

Werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.

1.33 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.34 Bouwen, ondergronds:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.35 Bouwlaag:

Doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen.

1.36 Bouwperceel:

Aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.37 Bouwgrens

De grens van een bouwperceel

1.38 Bouwperceel

Een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.39 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.40 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.41 Buitenrijbaan:

Niet-overdekte piste, doorgaans voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.42 Carport

Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.43 Dagbesteding:

Voorziening waar aan ouderen, mensen met een handicap, mensen met psychiatrische problemen of in het kader van een re-integratietraject een zinvolle invulling van de dag wordt geboden, zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.44 Dagrecreatie:

Het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daarmee een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.45 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.46 Erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.47 Erfbeplanting:

Visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

1.48 Erfinrichtingsplan:

Een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.

1.49 Erotische dienstverlening

Elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.50 Escortbedrijf

Het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie die wordt uitgeoefend op een andere plaats dan die waar het escortbedrijf wordt uitgeoefend.

1.51 Extensief recreatief medegebruik:

Het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.52 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.53 Gebruiken

Gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.54 Groene erfinrichting

Groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.

1.55 Groenvoorzieningen

Allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.56 Groepsaccommodatie:

Een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfsruimten.

1.57 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.58 Huishouden:

Eén persoon of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op een duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.

1.59 Huisvesting van arbeidsmigranten:

Het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een (agrarisch) bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.60 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater

Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.

1.61 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater

Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.

1.62 Hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium

Hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van de keur van Waterschap De Dommel en Waterschap Aa en Maas. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.

1.63 Infiltratie

Het indringen van water in de bodem.

1.64 Infiltratievoorziening

Een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) hemelwater kan indringen in c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.65 Inpassingsplan:

Een visueel inrichtingsplan van een perceel voor het op verantwoorde wijze inpassen van gebouwen en andere voorzieningen bestaande uit een ontwerptekening van dat perceel met daarin opgenomen de ligging, soorten en hoeveelheden van landschappelijke elementen.

1.66 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, vastgesteld d.d. 25 oktober 2019, of diens rechtsopvolger.

1.67 Kampeermiddel:

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.68 Kinderopvang:

Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, waarbij minimaal 6 kinderen worden opgevangen.

1.69 Kwaliteitsverbetering:

Een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

1.70 Landschapselement

Een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.

1.71 Landschappelijke waarden

Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-

ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.72 Lawaaisport:

Een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.

1.73 Maaiveld:

De bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.

1.74 Milieucategorie

Milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.

1.75 Natuurwaarden

De waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.76 Nevenactiviteit/nevenfunctie:

Ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

1.77 Omgevingsvergunning:

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.78 Ondergeschikt bouwdeel:

Bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.

1.79 Ondergeschikte functie

Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.80 Onderkomen:

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht voor een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.81 Ondersteunende horeca

Horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.82 Overkapping:

Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.83 Peil:
  • 1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang.
  • 2. In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.84 Piekberging ( hemelwater)

Een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen;

1.85 Prostitutie

Het zich tegen vergoeding aan anderen beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen.

1.86 Recreatie:

Activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.

1.87 Routegebonden horeca

Een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing consumpties worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

1.88 Ruimtelijke kwaliteit:

Kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.89 Ruimtelijke ontwikkeling:

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.

1.90 Terras:

Een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

1.91 Terreinafscheiding:

Afscheiding, inclusief doorgangen en poorten, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein), onder meer bedoeld voor het binnen het terrein houden van dieren, het afscheiden van verschillende functies of het markeren van een erf.

1.92 Tuin:

Een beplante, veelal afgesloten ruimte, grenzend aan een hoofdgebouw dat in verschillende vormen voorkomt, zoals siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen. Verhardingen zijn niet toegestaan.

1.93 Verblijfsrecreatie

Een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.

1.94 Verblijfsruimte

Een verblijfsruimte is een ruimte in een gebouw waarin de mensen verblijven volgens de gebruiksfunctie.

1.95 Verhard oppervlak

De oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.96 Voorgevelrooilijn:

De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • a. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

1.97 Wabo:

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.98 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.

1.99 Wonen:

Het verblijven van een huishouden in een (bedrijfs-)woning, daaronder ook begrepen een plattelandswoning.

1.100 Woning/wooneenheid:

Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.101 Wonen plus:

Het door een van de bewoners aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit met maximaal milieucategorie 2 zoals bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.102 Woning/ wooneenheid

Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

1.103 Zelfstandige bewoning:

Bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de as van de weg:

tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.3 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:

tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.

2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 het peil:

het peil wordt als volgt gemeten:

  • a. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
  • b. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • d. landschapselementen, groenvoorzieningen, erfbeplanting en landschappelijke inpassing;
  • e. verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen er wel terreinafscheidingen worden gerealiseerd met een bouwhoogte van maximaal 1,00 m1.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het plaatsen van zeecontainers;
  • d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  • e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  • f. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  • g. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • h. het gebruik van opstallen voor bewoning;
  • i. het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en/of (sleuf)silo’s en/of mestopslagsilo’s;
  • j. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • k. het gebruik van gronden en/of opstallen voor lawaaisporten.

tenzij de regels en/of verbeelding bij deze bestemming middels een specifiek gebruiksregel en/of aanduidingsvlak expliciet bepalen dat het gebruik wel is toegestaan.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verwijderen van landschapselementen.
  • d. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden.

3.4.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds legaal in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

3.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 3.4.1 onder sub a tot en met sub d genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden:

  • a. verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming en eventuele dubbelbestemmingen zijn toegekend;
  • b. het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in:
    • 1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    • 2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
    • 3. de specifieke landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in de bijlagen.

3.4.4 Toelaatbaarheid van verhardingen

De in artikel 3.4.1 sub e genoemde omgevingsvergunning voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het aanleggen van en/of verharden van wegen en/of paden, kan slechts worden verleend, indien de werken en/of werkzaamheden:

  • a. verband houden met de doeleinden, die aan de geldende bestemming en eventuele dubbelbestemmingen zijn toegekend;
  • b. hydrologisch neutraal worden uitgevoerd op basis van het principe 'hydrologisch neutraal ontwikkelen', zoals opgenomen in artikel 12.1;
  • c. niet leiden tot een oneigenlijke vergroting van enig aangrenzend bouwvlak;
  • d. niet resulteren in een oppervlakteverharding(en) groter dan 200 m2;
  • e. niet leiden tot meerdere afzonderlijk vergunde verhardingen per aaneengesloten agrarisch perceel.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegverkeer en verkeerskundige doeleinden;
  • b. verharde en onverharde wegen, alsmede fiets- en voetpaden;
  • c. verharde en onverharde verkeers- en erfontsluitingen;
  • d. voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval begrepen (ondergrondse) kabels en leidingen, rioleringen, openbare verlichting, bewegwijzering en straatmeubilair;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • f. landschapselementen, groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing, hieronder ook begrepen bermen en (berm)beplanting;
  • g. parkeren en daarbij horende voorzieningen;
  • h. extensief recreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  • b. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 8,00 m1;
  • c. voor terreinafscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 1,00 m1;

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het plaatsen van zeecontainers;
  • b. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  • c. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;
  • d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor horeca;
  • e. het opslaan en opgeslagen houden van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval;
  • f. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • g. tenzij de regels en/of verbeelding bij deze bestemming middels een specifiek gebruiksregel en/of aanduidingsvlak expliciet bepalen dat het gebruik wel is toegestaan.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' is een Ruimte voor Ruimte woning toegestaan
  • c. aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 5.4.2;
  • d. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • f. landschapselementen, groenvoorzieningen, erfbeplanting en landschappelijke inpassing, hieronder tevens begrepen tuinen en erven;
  • g. verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • h. extensief recreatief medegebruik.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
  • b. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2;
  • d. de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen bedraagt maximaal 90% van het bestemmingsvlak;
  • e. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' is het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan.
  • f. delen van percelen met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' worden niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht.

5.2.2 Woningen

Ten aanzien van de hoofdbebouwing gelden de volgende bouwregels:

  • a. een woning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' mag de woning mag een inhoud hebben van maximaal 900 m3.
  • c. bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  • d. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m1;
  • e. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  • f. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • g. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  • h. in afwijking van het bepaalde in sub g is ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' de afstand van de woning tot de bestemmingsgrens ten minste 8,00 m1;
  • i. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  • a. indien een gevellijn is opgenomen dient de woning te worden gebouwd in de gevellijn of maximaal 1 meter daarachter.

5.2.3 Bijgebouwen behorende bij de woning

Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bouwregels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning is maximaal 100 m2;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' is de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen is maximaal 150 m2;
  • c. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m1;
  • d. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m1;
  • e. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
  • f. de maximale afstand van het bijgebouw tot de woning bedraagt 20 m1;
  • g. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • h. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  • i. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1.

5.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:

  • a. Per woning mag een overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    • 1. oppervlakte niet meer dan 20 m2;
    • 2. bouwhoogte niet meer dan 3 m1;
    • 3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
    • 4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
    • 5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
    • 6. de maximale afstand van de overkapping tot de woning bedraagt 20 m1;
  • b. de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, is 2,5 m1,
  • c. de afstand van bouwwerken geen gebouwen zijnde, behoudens erfafscheidingen, tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m1;
  • d. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken voor een grotere inhoud van de woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 sub a, voor het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane inhoud van een woning tot maximaal 900 m3. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:

  • a. per m3 uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;
Type landschap   Aantal m2 te slopen bebouwing om 1,00 m3 extra bebouwing mogelijk te maken  
Natuur Netwerk Brabant   1  
Kampenlandschap   1 2/3  
Beekdallandschap   1 2/3  
Oude heideontginningen   2  
Jonge heideontginningen   2 1/3  
Bebouwingsconcentraties   1 2/3  

  • b. de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
  • c. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning en de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.3.2 Afwijken ten behoeve van oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 sub a, sub b voor het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 350 m2. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:

  • a. per m2 uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;

Type landschap   Aantal m² te slopen bebouwing om 1 m² bebouwing mogelijk te maken  
NNB   1  
Kampenlandschap   2  
Beekdallandschap   2  
Oude Heideontginningen   3  
Jonge Heideontginningen   3 1/2  
Bebouwingsconcentraties   2  
  • b. de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
  • c. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.3.3 Afwijken ten behoeve van herbouw woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b, ten behoeve van de herbouw van een woning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de nieuwe locatie ligt niet dichter tot de bestemmingsgrens dan bepaald in 5.2.2 onder sub g en sub h.
  • b. de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande woning;
  • c. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • e. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • f. de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2;

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. het plaatsen van zeecontainers;
  • c. het gebruiken van bijgebouwen voor bewoning;
  • d. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  • e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van (buiten)opslag, stort of lozing;
  • f. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf, met dien verstande dat aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.4.2;
  • g. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • h. het gebruik van opstallen voor het huisvesten van arbeidsmigranten;
  • i. het gebruik van opstallen, behoudens woningen, alsmede het gebruik van vrijstaande en/of aangebouwde bijgebouwen, niet vergund middels een omgevingsvergunning als zijnde een (onderdeel van de) woning, voor bewoning;
  • j. het gebruik van gronden en/of opstallen voor kuilvoeropslag, (sleuf)silo’s of mestopslagsilo’s;
  • k. het gebruik van gronden voor tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • l. het gebruik van gronden voor lawaaisporten;

tenzij de regels en/of verbeelding bij deze bestemming middels een specifiek gebruiksregel en/of aanduidingsvlak expliciet bepalen dat het gebruik wel is toegestaan.

5.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
  • b. de beroepsactiviteit mag in de woning en/of in een bijgebouw bij de woning worden uitgeoefend;
  • c. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen bij de woning, tot een maximum van 150 m2;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 12.4;
  • f. detailhandel is niet toegestaan;
  • g. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.

5.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel conform de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing overeenkomstig het beplantingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij het onderhavige bestemmingsplan of een kwalitatief daarmee vergelijkbaar plan dat door het college van burgemeester en wethouders is geaccordeerd, binnen 24 maanden na het in werking treden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

5.4.4 Voorwaardelijke verplichting infiltratie

Het in gebruik nemen van een woning conform de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is uitsluitend toegestaan als:

  • a. er op het bouwperceel is voorzien in regenwaterberging, welke regenwater vertraagd infiltreert en werkend aanwezig is.
  • b. de waterberging als bedoeld in sub a heeft een bergingsopgave van ten minste 0,06 m³ per vierkante meter dakoppervlak en terreinverharding.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken voor kinderopvang en/of dagbesteding als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub d voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte nevenfunctie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de activiteiten leiden niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;
  • c. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.5.2 Afwijken voor verhuur van fietsen/rijtuigen als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub e voor het als ondergeschikte nevenfunctie verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen ten behoeve van recreatief gebruik door de bewoner(s). Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de ondergeschikte verhuuractiviteiten;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 12.4;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.5.3 Afwijken voor een zorgfunctie als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub d voor het verlenen van zorg en de huisvesting van zorgbehoevenden door de hoofdbewoner(s) van de woning als ondergeschikte nevenfunctie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;
  • b. het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;
  • c. er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;
  • d. er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;
  • e. de activiteiten leiden niet tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;
  • f. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en/of bedrijven;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.5.4 Afwijken voor een minicamping als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub e voor het toestaan van een minicamping als ondergeschikte nevenfunctie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;
  • b. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m2 bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 12.4;
  • d. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  • e. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • f. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  • g. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • h. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.5.5 Afwijken voor een groepsaccommodatie als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.4.1 onder e, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de capaciteit is maximaal 20 personen;
  • b. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 12.4;
  • c. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  • d. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.5.6 Afwijken voor bed and breakfast als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub e voor het als nevenfunctie exploiteren van een bed and breakfast door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande (of vergunbare) bebouwing. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. er mag geen toename van bebouwingsoppervlak plaatsvinden ten behoeve van de bed and breakfast activiteiten;
  • c. de maximale overnachtingscapaciteit van een bed and breakfast is 10 personen;
  • d. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 12.4;
  • e. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.5.7 Afwijken voor routegebonden horeca als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub e voor het als ondergeschikte nevenfunctie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
  • c. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 12.4;
  • d. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  • e. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.5.8 Afwijken voor dagrecreatie als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub e voor het als ondergeschikte nevenfunctie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 12.4;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

5.5.9 Afwijken voor het huisvesten van arbeidsmigranten in een woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1 sub h voor de structurele of tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een woning. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  • a. het is toegestaan om een woning te gebruiken voor bewoning door maximaal 4 personen;
  • b. parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden, waarbij de parkeervoorzieningen middels inrichtingsplan aangetoond worden waarbij per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats gerealiseerd dient te worden;
  • c. de woning voldoet aan de regels uit het bouwbesluit;
  • d. in een straat mogen maximaal 20% van de totaal aantal woningen gebruikt worden voor bewoning, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelgrenzen bepalend zijn;
  • e. er dient een nachtregister bijgehouden te worden;
  • f. in afwijking op sub a is het mogelijk om tot een maximum van 20 personen bewoning te laten plaatsvinden, mits aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein en dat bewoning niet tot overlast leidt in de omgeving;
  • g. de woning (met meer dan 4 arbeidsmigranten) voldoet aan de SNF-normering en dit dient aangetoond te worden;
  • h. er dient in het kader van de brandveiligheid voldaan te worden aan de (aanvullende) eisen bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur conform het Bouwbesluit, zoals geldend ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning;
  • i. vanaf 11 personen dient minimaal 250 meter aangehouden te worden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;
  • j. vanaf 11 personen dient het perceel landschappelijk ingepast te worden;
  • k. vanaf 11 personen dient het beheer in een overeenkomst vastgelegd te worden.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. landschappelijke inpassing te verwijderen, waarvan de aanleg en de instandhouding ervan in het kader van een eerdere vergunningverlening verplicht is gesteld.

5.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 5.6.1 is niet vereist voor:

  • a. werken en/of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

5.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 5.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen afbreuk doen aan de waarden en kwaliteiten van de gronden, zoals omschreven in:
    • 1. de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding(en);
    • 2. het beeldkwaliteitsplan buitengebied;
    • 3. de specifieke landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in de bijlagen;
  • b. hydrologisch neutraal worden uitgevoerd, conform artikel 12.1, voor wat betreft:
    • 1. het oppervlaktewater;
    • 2. het grondwater;
    • 3. de impact op de waterkwaliteit;

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijzigingsbevoegdheid voor ‘wonen plus’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de bestemming ‘Wonen’ de functieaanduiding ‘wonen plus’ toe te voegen ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieen 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;
  • b. de maximaal toegestane oppervlakte voor de bedrijfsbebouwing is 350 m2, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in de sloopbonusregeling (artikel 5.3.2) dienen te worden toegepast;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak en voldoet aan de bepalingen uit artikel 12.4;
  • e. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  • f. buitenopslag is niet toegestaan;
  • g. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  • h. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.1.2 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

Op of in de als ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte groter dan 250 m2 en/of een diepte van meer dan 40 cm1, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werkzaamheden kunnen worden verstoord.

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de dubbelbestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven onderliggende bestemming(en);
  • b. het (laten) gebruiken van de gronden voor activiteiten waardoor de gronden minder geschikt worden voor danwel niet passen binnen de in deze dubbelbestemming gegeven bestemming.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • f. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. minder dan 40 cm1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld en/of een verstoringsoppervlakte hebben van minder dan 250 m2;
  • b. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige, alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.
  • d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • e. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
    • 1. Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
    • 2. Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan een of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen en aanduidingen

8.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Wanneer gronden in het plan tevens zijn aangewezen voor één of meer dubbelbestemmingen moeten, indien sprake is van strijdigheid tussen de verschillende regels, de volgende voorrangsregels in acht worden genomen:

  • a. de regels in de dubbelbestemming(en) die van toepassing zijn gaan vóór de regels die in andere bestemmingen voor de gronden gelden;
  • b. indien voor gronden meerdere dubbelbestemmingen van toepassing zijn, geldt het strengste regiem ten aanzien van al deze dubbelbestemmingen;

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

9.2 Bestaande maten en hoeveelheden
  • a. indien afstanden tot de bestemmingsgrens, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van (her-)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her-)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

9.3 Ondergronds bouwen
9.3.1 Algemeen

Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud van een gebouw.

9.3.2 Afwijken voor het ondergronds bouwen buiten de gevelgrenzen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing buiten de gevelgrenzen van de bovengrondse bebouwing. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van maximaal één ondergrondse bouwlaag, tot maximaal 3,50 m1 onder peil;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m².
  • c. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
  • d. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  • e. in voorkomend geval kan een inrichtingsplan worden geëist door het bevoegde gezag waarin de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.
  • f. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

9.4 Het bouwen van bouwwerken voor geleiding van bomen

Voor het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de constructies mogen uitsluitend binnen een bouwperceel worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van de constructie mag niet meer bedragen dan 5,00 m1;
  • c. de constructie voor het (ge)leiden van bomen mag op niet minder dan 0,50 m1 uit de perceelsgrens worden gebouwd;
  • d. de bomen moeten ten allen tijde vanaf het eigen bouwperceel gesnoeid kunnen worden;
  • e. er mag geen sprake zijn van overhangende takken over de perceelsgrens.

9.5 Nadere eisen bij bouwactiviteiten
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen en de vormgeving van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op een bouwperceel.
  • b. De onder sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor de bescherming en waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig danwel landschappelijke beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing van de bebouwing in de omgeving;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - watergang
10.1.1 Algemeen

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - watergang' zijn, behalve voor de daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de ter plaatse gelegen A-waterloop door het betreffende Waterschap.

10.1.2 Bouwregels

Op gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - watergang' is het, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), verboden enig bouwwerk te bouwen.

10.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10.1.2 voor het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende enkel- en/of dubbelbestemming(en) indien de belangen van de watergang niet worden geschaad. Het bevoegde gezag wint hier voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies in bij de betrokken beheerder van de watergang.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het gebruik ten behoeve van het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het buitengebied, zoals de agrarische dagen, met dien verstande dat:

  • a. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  • c. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • d. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

11.2 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
  • b. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

11.3 Afwijken voor het bouwen op kleinere afstand tot de bestemmingsgrens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de minimaal vereiste afstand tot de bestemmingsgrens, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning, bijgebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  • b. er moet worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
  • c. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  • d. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  • e. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • f. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

11.4 Bouwen op kleinere afstand tot de as van de weg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting dient te worden aangetoond;
  • b. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  • c. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  • d. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  • e. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.

11.5 Afwijken voor het bouwen op grotere afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de maximale afstand van 20 meter tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning, zoals elders opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, voor de bouw van bijgebouwen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  • b. er moet worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit landschappelijk of stedenbouwkundig belang op basis van de onderliggende bestemming, danwel een algemeen maatschappelijk belang;
  • c. de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid;
  • d. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

11.6 Afwijken voor een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub b voor het bouwen van terreinafscheidingen met een grotere bouwhoogte. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 2,50 m1;
  • b. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • c. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies en de binnen de bestemming aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;
  • d. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

11.7 Afwijken voor het oprichten van buitenrijbanen voor paarden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 sub a voor het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er is maximaal één buitenrijbaan toegestaan, direct aansluitend aan een bestemmingsvlak 'Wonen' of daarmee gelijk te stellen bestemming waar een (bedrijfs-)woning en gebouwen opgericht mogen worden en/of aanwezig mogen zijn;
  • b. de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
  • c. de afstand van de buitenrijbak tot enige (bedrijfs-)woning van derden bedraagt minimaal 50 m1;
  • d. de oppervlakte van de buitenrijbaan bedraagt maximaal 1.200 m2;
  • e. de bouwhoogte van de afscheiding van de rijbak bedraagt maximaal 1,50 m1;
  • f. per buitenrijbak zijn maximaal 4 lichtmasten toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6,00 m1;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

11.8 Afwijken voor het bouwen van schuilgelegenheden voor dieren buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 sub a voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die uitsluitend hobbymatig wordt gebruikt. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. een schuilgelegenheid is uitsluitend toegestaan binnen een bebouwingsconcentratie, zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  • b. een schuilgelegenheid is niet toegestaan binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie';
  • c. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de aangrenzende bestemming 'Wonen' of andere daarmee gelijk te stellen bestemming kan worden opgericht of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid in gebruik kan worden genomen;
  • d. de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van of in gebruik genomen door een agrarisch bedrijf;
  • e. het agrarisch perceel waar de schuilgelegenheid wordt opgericht heeft een minimale oppervlakte van 2.500 m2;
  • f. per aaneengesloten agrarisch perceel is maximaal één schuilgelegenheid toegestaan;
  • g. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2,00 m1 en ten hoogste 10 m1 van de bestemmingsgrenzen;
  • h. de schuilgelegenheid moet aan minimaal één zijde open zijn;
  • i. de maximaal toegestane goothoogte bedraagt 2,50 m1;
  • j. de maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 3,00 m1;
  • k. de maximaal toegestane oppervlakte bedraagt 25 m2;
  • l. de dakhelling bedraagt minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;
  • m. binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
  • n. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies en de binnen de bestemming aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;
  • o. de schuilgelegenheid wordt passend in het landschap ingepast, waarbij voldaan moet worden aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  • p. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 12.2.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  • b. Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt.
  • c. Uitgangspunt voor ‘omgaan met afstromend hemelwater’ is de voorkeursvolgorde: hergebruik - vasthouden - bergen - afvoeren.
  • d. Indien het toepassen van de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden resulteren in een toename aan verhard oppervlak met meer dan 2.000 m², vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de Keur, beleidsregels en algemene regels van het betreffende waterschap. Het bevoegd gezag wint in die gevallen advies in van het betrokken waterschap.

12.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
12.2.1 Algemeen

Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. alle bouwplannen en ontwikkelingen dienen vergezeld te gaan van een eigen beeldkwaliteitsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
    • 1. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
    • 2. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
    • 3. de landschappelijke inpassing moet in een redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling.
  • b. Alle ontwikkelingen die op basis van de Landschapsinvesteringsregeling gemeente Someren als categorie 2 of 3 ontwikkeling zijn aan te merken, moeten vergezeld gaan van een eigen landschappelijk inpassingsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

12.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 12.2.1 houdt in ieder geval in dat:

  • a. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  • b. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.

12.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

12.4 Parkeren, laden en lossen
12.4.1 Algemeen

Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, moet een ontwikkeling voorzien in voldoende parkeergelegenheid, als ook (verkeers)ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:

  • a. dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding, binnenplanse afwijking en/of een (functie)wijziging;
  • b. de noodzakelijke parkeervoorzieningen en verkeersruimte(n) als dusdanig en feitelijk voor onbepaalde tijd in stand moeten worden gehouden;
  • c. voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen en verkeersruimte(n) worden de parkeerkencijfers en parkeernormen van het CROW gebruikt;
  • d. de te realiseren voorzieningen mogen zich in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende bouwperceel bevinden, doch uitsluitend binnen het geldende bestemmingsvlak of, in het geval van een agrarisch bedrijf, binnen het bouwvlak.

12.4.2 Afwijken van de parkeernorm in verband met bijzondere omstandigheden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.1 voor wat betreft de te hanteren parkeernorm(en) indien het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

12.4.3 Afwijken van de parkeernorm en/of ruimte voor laden en lossen in verband met een andere wijze van oplossen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.1 voor wat betreft het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

12.4.4 Minimale afmeting van parkeerplaatsen

Een ruimte voor het parkeren van voertuigen moet tenminste de afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s c.q. bedrijfswagens. Hierbij gelden de volgende minimale afmetingen:

  • a. voor een voor gehandicapten gereserveerde parkeerruimte voor personenauto’s:
    • 1. bij haaksparkeren: ten minste 3,50 m1 bij 5,00 m1;
    • 2. bij langsparkeren: niet mogelijk en toepasbaar;
  • b. voor een reguliere parkeerruimte voor personenauto’s:
    • 1. bij haaksparkeren: ten minste 2,50 m1 bij 5,00 m1;
    • 2. bij langsparkeren: ten minste 1,80 m1 bij 5,50 m1;
  • c. voor parkeren ten behoeve van bedrijfswagens moet de benodigde parkeerbehoefte en –ruimte op basis van de bedrijfsvoering en/of een melding Activiteitenbesluit danwel Omgevingsvergunning milieu concreet in beeld worden gebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:


Regels van het bestemmingsplan 'Steegstraat 19 en Achterweg 3 Someren'.