direct naar inhoud van 4.9 Water
Plan: Moorsel 1 Lierop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02012006-VS01

4.9 Water

4.9.1 Inleiding

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. De watertoets is in het leven geroepen omdat met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie heeft gekregen: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief in het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het plangebied valt onder het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas.

4.9.2 Vigerend beleid
4.9.2.1 Waterbeheerplan

Het waterbeheerplan van het waterschap is gericht op het streven naar een duurzame situatie op de lange termijn. Het beheer van de waterketen komt in beeld naast het tegemoet komen aan de wensen vanuit het bestaande grond- en watergebruik. In het waterbeheerplan wordt op hoofdlijnen aangegeven wat het waterschap de komende jaren gaat doen om het streefbeeld te bereiken, zoals verwoord in de nota Visie op water. De huidige situatie is daarbij het uitgangspunt. Een nadere invulling voor de beleidslijnen voor gebieden is niet opgenomen in het waterbeheerplan. Een gebiedsgerichte uitwerking dient plaats te vinden in nauwe samenwerking met betrokken partijen in een gebied. Afspraken over de te voeren maatregelen kunnen worden vastgelegd in overeenkomsten.

4.9.2.2 Keur

Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de Keur Waterschap Aa en Maas van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.

Er wordt in de Keur onderscheid gemaakt in vier typen gebieden:

  • Volledig beschermd gebied;
  • Attentiegebied Keur;
  • Beperkt beschermd gebied;
  • Overig gebied.

Het plangebied is op de kaart behorende bij de Keur Waterschap Aa en Maas aangeduid als gelegen in een attentiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02012006-VS01_0031.png"

Figuur 28: Keur Waterschap Aa en Maas

Voor gebieden die zijn aangeduid als 'natte natuurparels' en buiten de ecologische hoofdstructuur gelegen zijn, is sprake van een attentiegebied. Ten opzichte van de EHS is hier sprake van een bescherming die buiten het natuurgebied is gelegen. Het betreft gebieden die zijn gelegen in landelijk (zowel agrarische structuur als groenblauwe mantel) of stedelijk gebied.

In de attentiegebieden wordt getoetst aan het (hydrologisch) standstillbeginsel volgens het "nee, tenzij-regime". Bepalend hierbij is in hoeverre er bij de ingreep een hydrologische relatie is met de natte natuurparel. Dit betekent dat alleen een vergunning kan worden verleend indien de ingreep geen negatieve invloed heeft op de natte natuurparel.

Het standstillbeginsel houdt in dat een waterhuishoudkundige bescherming wordt voorgestaan, waarbij enkel waterhuishoudkundige ingrepen mogen plaatsvinden binnen het attentiegebied wanneer deze zijn gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur en/of op verbetering van de landbouwkundige condities. Dit zonder dat hierdoor negatieve hydrologische effecten optreden in de natte natuurparel, getoetst op de grens met de natte natuurparel. Compenserende maatregelen, onder voorwaarden, ter voorkoming van vernattingschade die het gevolg is van de ingreep binnen natte natuurparels worden hierbij inbegrepen. Ingrepen worden getoetst op basis van de geldende natuurdoelstellingen (hydrologische randvoorwaarden natuurtypen uit het Natuurbeheerplan, 2009/2010) opgesteld door de provincie Noord Brabant.

Ter plaatse van het plangebied aan Moorsel 1 worden geen ingrepen gedaan met betrekking tot de waterhuishouding. De ligging van het plangebied binnen een attentiegebied in het kader van de Keur Waterschap Aa en Maas heeft derhalve geen gevolgen voor de beoogde ontwikkeling.

4.9.2.3 Gemeentelijk rioleringsplan

Sinds 1 januari 2008 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het hemelwater, het afvalwater en het grondwater. In het gemeentelijk Rioleringsplan beschrijft de gemeente Someren voor de periode 2008-2012 op welke manier de gemeente Someren invulling geeft aan rioleringstaken en het beleid ten aanzien van een doelmatige inzameling van transport van afvalwater.

4.9.3 Principes van het waterschap

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer hier invulling aan te geven. Waterschap Aa en Maas hanteert onderstaande principes:

  • wateroverlastvrij bestemmen;
  • gescheiden houden van vuil en schoon hemelwater;
  • doorlopen van de afwegingsstappen hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer;
  • hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • voorkomen van vervuiling;
  • waterschapsbelangen;

Per beleidspunt wordt het onderhavige plan getoetst aan het beleid van waterschap Aa en Maas.

4.9.3.1 Wateroverlastvrij bestemmen

Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek 'die hoog en droog genoeg' is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nu al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.

4.9.3.2 Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater

Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap gaat echter niet akkoord met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.

4.9.3.3 Doorlopen van de afwegingsstappen: 'hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer'

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen "hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer" (afgeleid van de trits "vasthouden-bergen-afvoeren") doorlopen. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen en dergelijke. Voor particuliere woningen wordt dit, ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd. Binnen grondwaterbeschermingsgebieden kunnen door de grondwaterbeheerder (provincie) aanvullende kwalitatieve eisen gesteld worden in de Provinciale Milieu Verordening. Ook kan een vergunning nodig zijn van de grondwaterbeheerder.

4.9.3.4 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.

4.9.3.5 Water als kans

"Water" wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem ("er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden, en m² zijn duur"). Dat is erg jammer, want "water" kan ook een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is 'wonen aan het water' erg gewild, een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door vele inwoners gewaardeerd etcetera.

4.9.3.6 Meervoudig ruimtegebruik

"Er moet ruimte voor water gecreëerd worden, en m² zijn duur". Maar door bij de inrichting van een plangebied ruimte oor twee of meer doeleinden te gebruiken, is het "verlies" van m² als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om het flauwe talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water, maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden (een fietspad dat af en toe niet te gebruiken is).

4.9.3.7 Voorkomen van vervuiling

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.

4.9.3.8 Waterschapsbelangen

Er zijn 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:

  • ruimteclaims voor waterberging;
  • ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ's en beekherstel;
  • aanwezigheid en ligging watersysteem;
  • aanwezigheid en ligging waterkeringen;
  • aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims t.b.v. de afvalwaterketen in beheer van het waterschap.

Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dan zou hieraan in de toelichting, de regels en de verbeelding aandacht besteed moeten worden.

4.9.4 Bodemgebruik en grondwater

De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied bedraagt circa NAP + 23,7 m. De bodem binnen het plangebied betreft een eerdgrond; bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand. Binnen het plangebied vindt geen grondwateronttrekking plaats. De GHG ter plaatse van het plangebied bedraagt -100-140 cm-mv. In de omgeving van het plangebied zijn diverse watergangen gelegen in de vorm van sloten en greppels. Onderstaande figuur betreft een uitsnede van de wateratlas van de provincie Noord-Brabant met daarin de ligging van de GHG ter plaatse van het plangebied aan Moorsel 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02012006-VS01_0032.png"

Figuur 29: GHG ter plaatse van plangebied

4.9.5 Hydrologisch neutraal bouwen

Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat er hydrologisch neutraal wordt gebouwd. Dit betekent dat het hemelwater (dat valt op daken en verhardingen) niet versneld mag worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of naar het riool. Onderhavig initiatief voorziet alleen in het hergebruik van bestaande gebouwen. Er vindt dan ook geen toename plaats van het verharde oppervlak waardoor geen sprake is van een bergingsopgave. Het aspect 'Hydrologisch neutraal bouwen' is bij onderhavig initiatief dan ook niet van toepassing.

4.9.6 Vooroverlegreactie Waterschap Aa en Maas

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Moorsel 1 Lierop' heeft Waterschap Aa en Maas geen aanleiding tot opmerkingen gegeven. Het bestemmingsplan is hiertoe dan ook niet aangepast.